Doen pesticiden mezen de das om?

In dode mezen worden sporen van meer dan dertig pesticiden teruggevonden. Of die de oorzaak van de sterfte zijn, is niet duidelijk. Dit is verrassend, maar nog niet zorgwekkend.

In dode jonge kool- en pimpelmezen komen resten van in totaal 36 verschillende pesticiden voor. Dat blijkt uit een analyse in opdracht van de Vogelbescherming en Velt, de Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren.

Beide organisaties lanceerden dit voorjaar het burgerwetenschapsproject SOS Mezen. Tussen 29 maart en 15 juni konden mensen dode jongen van kool- of pimpelmezen in hun nestkasten melden. Er kwamen meer dan duizend meldingen binnen, goed voor ruim 4.500 dode mezen.

In het lab werd in de vogeltjes naar sporen van meer dan 500 pesticiden gezocht. Dat gebeurde voor 95 nesten in tuinen, verspreid over heel Vlaanderen, en voor zeven nesten in bosgebied.

De onderzoekers troffen in de dode vogels uit nesten in tuinen in totaal 36 verschillende pesticiden aan. Ecotoxicoloog Lieven Bervoets (UAnwerpen) is verrast door het hoge aantal gevonden stoffen. Dit doet vermoeden dat in sommige tuinen toch vrij veel pesticiden worden gebruikt.

Anderzijds werden 23 van de 36 pesticiden slechts in één nest teruggevonden. In 89 van de 95 nesten werden sporen van het sinds de jaren 1970 verboden DDT aangetroffen. Van die stof is bekend dat ze erg langzaam afbreekt in het milieu. In 38 daarvan komen sporen van DDT en één of meerdere andere pesticiden voor, aldus het rapport. De studie vermeldt niet hoeveel verschillende stoffen er gemiddeld per nest voorkomen. 51 van de 95 nesten bevatten enkel sporen van DDT.

De sterfte onder mezen werd eerder al in verband gebracht met de bestrijding van de rupsen van de buxusmot. Er werden drie stoffen aangetroffen die tegen de buxusmot worden ingezet, zij het slechts in 11 van de 95 nesten.
 

‘Het aantal stoffen is minder relevant dan de concentratie waarin ze voorkomen. Lage dosissen kunnen onschadelijk zijn.' Pieter Spanoghe (UGent)

Pieter Spanoghe, expert gewasbescherming aan de UGent, heeft zijn bedenkingen bij het onderzoek en de focus op het aantal pesticiden. Het aantal stoffen is minder relevant dan de concentratie waarin ze voorkomen. Lage dosissen kunnen onschadelijk zijn. Als we dan toch op aantallen focussen, dan tonen de resultaten eerder aan dat er – zoals bekend – nog steeds DDT aanwezig is in ons milieu, dan dat ze op overmatig pesticidengebruik vandaag wijzen.

Mezen in de mixer

De onderzoekers geven zelf aan dat de studie geen oorzakelijk verband tussen de aangetroffen pesticidenresten en sterfte onder jonge mezen kan aantonen, en dat de meeste pesticiden in relatief lage concentraties voorkomen, doorgaans lager dan 0,1 milligram per kilogram. De concentraties liggen ook veel lager dan de zogenoemde LD50-waarde, de concentratie waarbij de helft van de proefdieren sterft.

Daar volgt niet automatisch uit dat de aangetroffen concentraties onschadelijk zijn, aldus Bervoets. Voor het onderzoek gingen de dode mezen uit één nest de mixer in, en in dat mezenpapje werd vervolgens naar pesticiden gezocht. Het gaat dus om concentraties in het volledige lichaam, zegt Bervoets. Of de concentratie in organen zoals de lever of de nieren  hoger is, weten we niet. Bovendien gaat het om erg jonge dieren.

Doordat enkel nesten werden geselecteerd wanneer er een vermoeden van pesticidengebruik in de buurt was, is niet duidelijk hoe representatief de resultaten voor Vlaanderen zijn. Evenmin is bekend wat er in het lijfje van gezonde mezen zit. Om de precieze impact van pesticiden op jonge mezen te kennen, is dus veel meer onderzoek nodig. Bervoets:Of dit zorgwekkend is, kunnen we nog niet zeggen.  

Goed mezenjaar

Of er vandaag abnormaal veel jonge mezen sterven, is evenmin duidelijk. We beschikken niet over data die een vergelijking met vroeger toelaten, zegt bioloog Erik Matthyssen (UAntwerpen), die enkele mezenpopulaties in bosgebieden opvolgt. Misschien merken mensen het door de verhoogde aandacht voor het thema gewoon vaker op.

 

'Hoe meer er wordt gespoten, hoe minder voedsel voor de mezen.’ Erik Matthyssen (UAntwerpen)

Sterfte onder mezenjongen is niet ongewoon, en onder meer gelinkt aan slechte weersomstandigheden en huiskatten – verschalkt een kat een oudervogel, dan kan dat het einde voor het volledige nest betekenen. Het is wel bekend dat mezen, typische bosvogels, het in de stad minder goed doen dan in bosgebied. Dat kan onder meer te maken hebben met het beperktere voedselaanbod. Terwijl het aantal rupsen in bossen in het voorjaar spectaculair toeneemt, is dat in steden veel minder het geval. Een mezenpaar moet daar wat meer geluk hebben dat er veel voedsel in de buurt is', zegt Matthyssen, die wijst op een mogelijk onrechtstreeks effect van pesticiden. Hoe meer er wordt gespoten, hoe minder voedsel.

Van een algemene malaise is volgens Matthyssen echter geen sprake. Het voorbije broedseizoen zagen we in onze bossen een hoog aantal broedparen en groot aantal uitvliegende jongen. Er is dus geen sprake van een sluipende achteruitgang van het mezenbestand.