Zelfs de Ediacarische biota, een van de vroegste meercellige en macroscopische organismen, hielden er al een (relatief) complexe leefwijze en ecologie op na.
De Ediacarische biota leefden tussen 575 en 542 miljoen jaar geleden, waardoor ze behoren tot de oudst bekende meercellige organismen op aarde. Hoewel ze geen hard weefsel bezaten – laat staan een skelet – zijn ze als fossielen toch opvallend goed bewaard gebleven (de meest voorkomende fossielen zijn schijfvormig, of lijken op een varenblad). Tijdens de Cambrische explosie – de ‘oerknal’ van het meercellig, macroscopische leven, zeg maar – legden ze massaal het loodje. Daardoor is het zeer moeilijk iets over hun levenswijze te weten te komen.
Biologen denken dat de Ediacarische biota op (en vlak onder) de bodem van de oerzeeën leefden, waar ze zich tegoed deden aan zwevende nutriënten in het water, zoals plankton. De meeste biota konden zich wellicht niet voortbewegen.
Op basis van de bestaande fossielen stelt een groep Amerikaanse biologen nu dat de organismen kenmerken vertonen die typisch zijn voor moderne, veel complexere diersoorten. Niet wat betreft hun fysionomie, maar hun manier van samenleven. Net zoals in het dierenrijk waren er onder de biota immers soorten die met elkaar wedijverden voor verschillende voedingsbronnen, alsook soorten die van een bepaalde omgeving of voedingsbron hun specialiteit hebben gemaakt (nichevorming). De biologen zien dus in de fossielen die ze hebben bestudeerd de tekenen van een prille vorm van een ecosysteem.