Het plotse verdwijnen van de dinosauriërs maakte de wereld overdag veiliger voor de voorouders van ons en alle andere zoogdieren.
De een zijn dood, de ander zijn brood. Nergens geldt dit sterker dan in de evolutieleer, waar de voortdurende competitie tussen roof- en prooidieren aan de basis ligt van ingesleten kenmerken en gedragingen. Als een roofdier dan plots het loodje legt, wordt het ecosysteem danig door elkaar geschud en bieden er zich nieuwe kansen aan voor de – voorheen machteloze – prooidieren.
Israëlische wetenschappers hebben nu nieuwe en sterke bewijzen gevonden voor een vermoeden dat biologen al langer hadden: namelijk dat de zoogdieren – in tegenstelling tot reptielen en amfibieën – allemaal afstammen na nachtdieren. Volgens de wetenschappers veranderde dat pas wanneer de meest vervaarlijke landroofdieren uit de prehistorie, de dinosariërs, uit de weg waren geruimd door een meteorietinslag.
De biologen verzamelden gegevens van bijna 2.500 moderne zoogdieren, waarvan ze de afzonderlijke evolutionaire afstammingen reconstrueerden, met speciale aandacht voor de dag- of nachtactiviteit. Daaruit kwam een tijdshorizon naar voren die de onderzoekers beschouwen als het moment waarop de prehistorische zoogdieren ‘het daglicht zagen’. Die horizon blijkt (ongeveer) samen te vallen met het massale en relatief plotse verdwijnen van de niet-vliegende dinosauriërs, 66 miljoen jaar geleden.
Het eerste zoogdier dat zich aanpaste aan het daglicht was volgens de Israëliërs een hoefdier, de voorouder van de koe, het hert en het nijlpaard. Al snel – rond 52 miljoen jaar geleden – kwamen ook de apen uit de duisternis tevoorschijn, dankzij ogen aangepast aan het dagleven waarmee ze onder andere rood en groen – rijp en onrijp fruit – konden onderscheiden.