De brand in het militair domein en natuurgebied Groot Schietveld heeft de adderpopulatie mogelijk heel hard getroffen. Wij gingen er eerder op expeditie.
Dit artikel verscheen eerder in de natuurspecial Onze Wildernis.
‘Tjip, tjip, tjip.’ Het kastje van de ontvanger klinkt alsof er een mus in opgesloten zit. ‘Als ik de antenne in deze richting houd, piept hij luider. Daar zit de slang.’ Ik moet bekennen dat ik het verschil niet hoor. Loïc van Doorn schrijft zijn masterproef over de populatie gladde slangen (Coronella austriaca) in het Grenspark De Zoom – Kalmthoutse Heide. Het park ligt deels in Antwerpen, deels in Noord-Brabant.
Wie de gladde slang in kaart wil brengen, moet haar eerst zien te vinden. Geluk kan daarbij helpen, maar een antenne van een meter lang ook. ‘Daar zit ze!’ Van Doorn wijst naar de flank van een duin die overgroeid is met heide. ‘Ze heeft zich teruggetrokken in een tunneltje onder de grond. Daarnet stak haar kop er nog uit. Zag je dat?’ Liefdevol kijkt hij naar de zandberg.
Strikjes en bolletjes
‘Om de gladde slangen voor de eerste keer te vinden, leggen we golfplaten. Daar kruipen ze graag onder om zich eraan op te warmen’, vertelt Christoffel Bonte. Hij is de begeleider van Van Doorn en coördineert de monitoring van de gladde slangen die in het Grenspark leven. Een tiental Nederlandse en Belgische vrijwilligers volgt de soort daar op. ‘De slangen die we vinden, voorzien we soms van een zender om hun bewegingen te volgen.’ Vandaag brengt de antenne weinig succes. Het is een druilerige namiddag in augustus. Het motregent aan een stuk door, maar de geur van frisgewassen heide maakt veel goed. ‘Op een dag als deze zie je er niet veel. De gladde slangen kruipen in een hol onder de grond. De muizen die oorspronkelijk in die holletjes leefden, spelen ze eerst naar binnen. Dan gaan ze er zelf in wonen. Zo cru zijn ze wel.’
Als Bonte de antenne dicht bij de grond houdt, tjilpt het kastje enthousiast. Helaas, in de paarsroze zee van heide is geen slang te bekennen. ‘We hebben weinig geluk vandaag.’
Slangen wonen in holletjes waar muizen leefden, die spelen ze eerst naar binnen. Dan gaan ze er zelf wonen
Alle inheemse slangensoorten van Nederland en België zijn wettelijk beschermd. Om de dieren te mogen vangen en onderzoeken, hebben alle vrijwilligers een vergunning nodig.
‘De eerste keer dat een slang zich laat vangen, wegen en meten we haar.’ Een onderzoeker krijgt weleens een stevige beet, maar gelukkig is de gladde slang niet giftig.
De vinder maakt een foto van haar rugtekening. Daaraan kan hij later elke slang individueel herkennen. ‘De slangen zijn grijsbruin, met een patroon van vlekken op de rug. Bolletjes, strikjes, je kan het zo gek niet bedenken of het staat op een slang. Soms vangen we een dier voor het eerst als pasgeboren slangetje, en vinden we haar een paar jaar later zwanger terug. De tekening op de rug blijft hetzelfde, die groeit mee’, legt Bonte uit.
Geen exacte cijfers
De slangen liggen vaak langs de paden, maar zijn zo goed gecamoufleerd dat weinig mensen hen zien. ‘Vorig jaar zagen buurtbewoners een exemplaar liggen, vlak bij het bezoekerscentrum. Op die plek passeren op een mooie zondag wel duizend mensen. Na even zoeken vond ik vlak naast het pad drie zwangere vrouwtjes. Die bewegen nauwelijks en hebben op die plek gelegen van begin juli tot eind augustus. Omdat niemand hen opmerkte, lieten de bezoekers hen met rust. Zo wennen ze aan die drukte.’
Slangen zijn zo moeilijk te vinden dat onderzoekers hun aantallen slecht kennen. Bij vogels of grote zoogdieren als herten gaat dat veel makkelijker. De onderzoekers kunnen het aantal slangen in een gebied pas inschatten na jaren tellen. Daarom is het onmogelijk het totale aantal slangen in België en Nederland in te schatten.
Voor wie onze inheemse slangen niet kent, lijkt de gladde slang een beetje op de adder (Vipera berus). Beide zijn grijsbruin met een donker patroon op de rug. Toch is het makkelijk om de verschillen te leren zien. De gladde slang heeft een donkere streep onder het oog, gladde schubben en een ronde pupil. De adder heeft een duidelijk zigzagpatroon, een langwerpige, verticale pupil zoals een kat en een driehoekige kop.
Maar er zit een addertje onder het gras. Als de gladde slang zich bedreigd voelt, kan ze haar kop driehoekig en plat maken, net als die van een adder. Roofvogels verwarren daardoor de ongevaarlijke gladde slang met de giftige adder. Uit angst om gebeten te worden, laten de vogels slangen met een driehoekig hoofd vaker met rust, tonen studies aan. Ook in het Grenspark leven adders, maar de grootste populatie van Nederland bevindt zich in het Nationaal Park Dwingelderveld in Drenthe, die van België nabij Brasschaat in de provincie Antwerpen.
Puzzelstukken
Door het plastic kijken twee rode kattenoogjes mij aan. Het fijne, driehoekige hoofdje van de adder past makkelijk in de buis. Katja Claus, die al zestien jaar de adderpopulatie van het militair domein Groot Schietveld in de Antwerpse Noorderkempen onderzoekt, houdt de buis diagonaal. ‘Sommige glijden er vanzelf in. Dan houden ze zich stijf en kunnen we ze zachtjes de buis in duwen. Dit exemplaar niet.’ De slang kromt haar lichaam en duwt moedwillig met haar hoofd tegen de wand, zodat ze niet verder daalt. Als ze het na een tijdje opgeeft, kan Claus haar eindelijk meten: 49 centimeter. ‘Sommigen meten slangen door ze uit te strekken tegen een lintmeter. Maar de adder is giftig. Zelfs met onze dikke handschoenen aan, wagen we het er niet op.’ In haar gezelschap zijn Dirk Bauwens en Tina De Swert. Ze maken deel uit van de zes vrijwilligers die de adders van het Groot Schietveld onderzoeken.
Terwijl De Swert de lage heide doorzoekt naar adders, tonen biologen Claus en Bauwens hoe ze de adders individueel herkennen. Het patroon van de schubben boven op het hoofd is voor elke slang anders en zelfs herkenbaar aan het vel dat ze afstroopt. Bauwens haalt drie foto’s boven. ‘De eerste twee zijn foto’s van vervellingen. Die vonden we op exact dezelfde plek, met een jaar ertussen.’ Hij wijst opvallende schubben aan. ‘Als je kijkt naar de details, zie je dat de twee vervellingen identiek zijn. Daarom wisten we dat ze van dezelfde slang zijn. We gaven hem een nummer en een plaats in onze slangendatabase, nog voordat we het dier ooit levend gezien hadden. Uiteindelijk vingen we haar en maakten we de derde foto.’
‘Veel gebeurtenissen in het leven van een adder kunnen we niet rechtstreeks waarnemen’, vertelt Bauwens. ‘Van elke slang die we vangen, noteren we de locatie, het gewicht en de lengte, en ook of ze gegeten hebben of zwanger zijn. Als je een adder een paar keer gevangen hebt, krijg je een idee van zijn leven: hoe oud ze worden, waar ze hun tijd doorbrengen. Je ziet niet alles, maar door de puzzelstukjes samen te leggen, kom je veel te weten.’
Met het aantal dieren dat ze voor het eerst vangen en het aantal dat ze opnieuw vangen, berekent het adderteam hoeveel slangen er ongeveer zitten. De schatting is heel ruw: er leven twee- tot drieduizend adders op het vroegere militaire domein. ‘De populatie hier is een van de grootste van West-Europa. Iedereen denkt dat je om adders te zien naar de Ardennen moet, maar het gaat heel slecht met de dieren daar. Het worden er steeds minder.’
Hun aantallen nemen af omdat de mens hun leefgebied vervangt door akkers, woonwijken en wegen. De dieren hebben een plaats nodig om te jagen, veel open plekken om te zonnen en een overwinteringsgebied. Eén type vegetatie voldoet niet aan alle eisen.
De Swert vangt een tweede adder, een zwanger vrouwtje. Terwijl de mama in spe haar tanden in een handschoen boort, laat ik mijn vinger over haar schubben glijden. Haar nageslacht vormt bultjes in haar buik. ‘De jongen worden als miniatuurslangetjes geboren, niet in een ei’, zegt Claus. Net als bij de gladde slang komen adderjongen ter wereld in een dun vliesje, dat meteen scheurt. De meeste slangen leggen eieren, maar in koudere streken laat de moeder haar jongen ontwikkelen in de buik. Om hen warm te houden, gaat ze zonnen. Toch hebben de Lage Landen een inheemse slang die wel eieren legt. De ringslang (Natrix natrix) heeft een aparte broedstrategie: ze verwarmt haar eieren met compost.
Thuis in de composthoop
‘In de natuur leggen ringslangen hun eieren in rottend materiaal. Dat warmt op en broedt de eieren uit. De slangen zwemmen vaak, daarom nemen wetenschappers aan dat ze ook eieren achterlaten in hopen bladeren en takken die bij elkaar spoelen langs de rivier. Ze zijn ook heel tevreden met een composthoop, daarin kan de temperatuur tot 30 graden oplopen.’ Peter Engelen is reptieldeskundige bij Natuurpunt en een expert in het vinden van slangen waar anderen menen dat die er niet zitten. ‘Ik heb eens 30 uur gezocht naar een gladde slang. Die was tien jaar eerder voor het laatst gezien, maar de habitat was niet veranderd. Ik wist zeker dat ze er nog zat. Uiteindelijk vond ik haar ook.’
Vandaag zijn we op zoek naar de ringslang. Gelukkig weet Engelen exact waar hij die kan vinden. Om de Limburgse populatie ringslangen te onderhouden, legden vrijwilligers van Natuurpunt broeihopen aan. Dat zijn bergen compost en takken waarin de slangen hun eieren leggen. Op de top van zo’n broeihoop, onder een warme golfplaat, ligt de ringslang op ons te wachten.
‘De slang ziet er onschuldig uit. Tot ze in mijn handen een cocktail van urine, uitwerpselen en een stinkende vloeistof lost’
Engelen vangt haar snel zodat hij haar van dichtbij kan tonen. ‘De ringslang is niet giftig en bijt nooit mensen. Ze kan zich opblazen, met haar kop stoten of een stinkende vloeistof uitscheiden om een belager af te schrikken. Of ze houdt zich voor dood, met de tong uit de bek. Het verschilt van dier tot dier, sommige zijn sneller kwaad dan andere. Als ze bijna vervellen, is hun gezicht slecht, dat maakt hen ook slechtgezind.’
Ik neem de slang voorzichtig van hem over. Haar lichaam is olijfgroen-grijs met zwarte stipjes, achter haar kop heeft ze een pastelgele ring. Het zwart-witte vlekkenpatroon op haar buik is voor elke slang uniek. Ze ziet er onschuldig uit met haar grote ronde pupillen. Dan laat ze een stinkbom los in mijn handen: een cocktail van urine, uitwerpselen en een stinkende vloeistof uit de anaalklieren. ‘Dat moet je niet wassen met gewone bloemetjeszeep, dan wordt de geur alleen maar erger. Tandpasta helpt veel beter. In mijn auto ligt altijd een tube.’
Winterslaap
Het is belangrijk om onze slangensoorten te beschermen, want de mens snoept steeds meer van hun leefgebied af. Voor de adder en de gladde slang betekent dat: voorkomen dat er te veel boompjes en struiken groeien op de heide. Adders en gladde slangen houden van open heide met grassen, niet van bos. Kleine, geïsoleerde leefgebieden met elkaar verbinden, helpt ook. Voor de ringslang doet een broeihoop wonderen.
In het noorden van Nederland ligt zelfs een hoop waar jaarlijks tot drieduizend eieren in worden gelegd. ‘Die broeihopen kan de ringslang gebruiken om de winter door te komen. Net als de gladde slang en de adder kan ze ook overwinteren in een muizenholletje onder de grond. De slangen passen hun positie aan de temperatuur aan. Als het wat kouder wordt, kruipen ze dieper het holletje in, om weer hoger te komen als het warmer wordt’, vertelt Engelen.
Tijdens de koude maanden gaat ook het onderzoek even in de ijskast. Slangen zijn kleine zonnepaneeltjes, ze hebben de warmte van de zon nodig voor energie. Een slangenliefhebber moet dubbel genieten van de lente en de zomer. ‘Daar tussen het pijpenstro ligt er een te zonnen.’ Van Doorn wijst, maar eerst zie ik de gladde slang niet. Of toch: een opgerold hoopje schubben ligt roerloos in het gras, twee meter bij mij vandaan. ‘In het begin ben ik er eens bijna op gaan staan’, bekent mijn gids. ‘In de herfst kruipen ze allemaal weer onder de grond voor zes maanden. Ik ga ze nog missen.’