Grote stofwolken maken duidelijk dat er weer eentje aankomt, een vrachtwagen op weg naar Douala. Hij vervoert boomstammen die zo groot zijn dat er maar enkele op de oplegger passen. Het hout vertrekt vanuit de Kameroense havenstad naar Europa en de rest van de wereld. Stammen en wrakken langs de weg maken duidelijk dat er bij het transport soms iets te veel enthousiasme aan de dag wordt gelegd.
Ik reis in de tegenovergestelde richting. Van de hoofdstad Yaoundé naar Mindourou in het binnenland, bij het Dja-reservaat van 5000 vierkante kilometer. Het is een van de grootste stukken beschermd Afrikaans regenwoud. Naast het reservaat baat het Franse bosbouwbedrijf Pallisco 400.000 hectare tropisch regenwoud uit, een gebied zo groot als de provincie Luik. Elk jaar velt het bedrijf er ongeveer 10.000 bomen.
Vrijwel al het hout dat Pallisco exporteert, draagt sinds 2008 het FSC-keurmerk. Ngo’s en de houtsector, richtten de Forest Stewardship Council (FSC) op in 1993 om verantwoord bosbeheer te stimuleren. Houtbedrijven moeten aantonen dat ze zich aan de wet houden en dat ze de bomen op een sociaal en ecologisch verantwoorde manier kappen.
‘On se débrouille’
Kameroen herbergt ongeveer 20 miljoen hectare tropisch woud. Het land is een belangrijke houtleverancier voor de Europese markt, maar het belang van China als afzetmarkt groeit. Net als in andere tropische landen is illegale houtkap in Kameroen een groot probleem. Naar schatting een derde van het verhandelde hout wordt illegaal gekapt. Volgens de Britse Denktank Chatham House verminderde de illegale houtkap tussen 2000 en 2010 maar neemt het probleem sindsdien weer toe, en ontbreekt de politieke wil om daaraan iets te doen. Daardoor loopt de overheid miljoenen belastinginkomsten mis. ‘De illegale houtkap aanpakken is in het belang van de overheid, maar helaas niet in het belang van de betrokken politici’, zegt Alphonse Ngniado, die al vijftien jaar in de regio werkt als forest officer voor WWF. Op de corruptie-index van Transparancy International scoort Kameroen 27 op 100. Hoe lager de score, hoe corrupter het land. De gevolgen zie ik in en rond Mindourou.
Houtbedrijven moeten taksen betalen, Pallisco ruim 2 miljoen euro per jaar. De helft van die belastingen zou naar de lokale gemeenschappen moeten vloeien. Daar is op het terrein weinig van te merken. ‘Waar is al dat geld naartoe’, vraagt Ngniado zich retorisch af, terwijl we voorbij de stoffige en verpauperde dorpjes rijden. Hij weet maar al te goed waar het gebleven is. In de zakken van corrupte politici en ambtenaren. ‘Mocht dat niet zo zijn, zou iedereen hier in een mooi huis kunnen wonen.’
Pallisco verschaft werk aan 500 lokale inwoners. Zij profiteren het meeste van de activiteiten van het bedrijf. Een deel van hen woont met hun gezin in een arbeidersdorp bij de zagerij. Er is stromend water, een kruidenier en een gratis verpleegpost. De werknemers beschikken over werkkledij, gehoorbescherming en een ziekteverzekering. Ngniado kent de sector door en door. Volgens hem zijn de werknemers beter af dan hun collega’s bij niet-gecertificeerde bedrijven, die zich om veel minder regels moeten bekommeren.
Om het FSC-keurmerk te verdienen, moeten de bedrijven investeren in de lokale gemeenschap. Pallisco bouwt onder meer schooltjes en ziekenhuizen. Vervolgens is het aan de overheid om ervoor te zorgen dat er in die ziekenhuizen medicijnen en dokters zijn, en leraars en schoolmateriaal in de scholen.
In het weinig paradijselijke gehuchtje Eden treffen we geen leerlingen of leraars aan, ‘door de regen’. Die ochtend ben ik inderdaad gewekt door een uren aanhoudende stortbui. Een paar uur na de stortbui wijst weinig erop dat er die dag nog lessen plaatsvinden. In een technische school verderop toont de directeur de enige naaimachine waarover hij beschikt voor de snit- en naadafdeling. ‘On se débrouille …’, zegt hij.
Gorilla’s gemist
Pallisco verdeelde zijn exploitatiegebied in dertig zones. Elk jaar kapt het bomen in één zone. Na dertig jaar komt dezelfde zone weer aan de beurt. Ik ben ondertussen in Makalaya, 200 kilometer dieper in het woud. Net als in het Dja-reservaat leven in dit bos olifanten, chimpansees en gorilla’s. Hoeveel het er nog zijn, weet niemand. Voorbijgangers zagen langs de weg onlangs nog gorilla’s, maar zo veel geluk heb ik niet. Niet onlogisch in een 4x4 die tegen 100 kilometer per uur voorbij dendert.
In Makalya zijn de arbeiders aan de slag. Als een boom van 45 meter hoog en een diameter van bijna 2 meter tegen de vlakte gaat, klinkt dat als een donderslag. De woudreus sleurt in zijn val ook takken van enkele andere bomen mee. Het slachtoffer is een ayous (Triplochiton scleroxylon) van naar schatting 200 jaar oud. De houthakkers werken hem in een half uurtje tegen de grond. Eerst zagen ze de grote plankwortels weg, die als steunberen tegen de stam staan. Als ze op de juiste plaatsen stukken wegzagen, kunnen ze de valrichting bepalen. Het duurt drie jaar om alle kneepjes van het vak onder de knie te krijgen. ‘Look out’, klinkt de laatste waarschuwing. Zodra iedereen uit de buurt is, krijgt de boom de genadesteek.
Het ayoushout is populair bij saunafabrikanten, omdat het traag opwarmt. Zo verbranden saunaliefhebbers hun billetjes niet. Van de 300 boomsoorten in dit gebied, kapt Pallisco er een twintigtal, waaronder waardevolle soorten als sapelli, moabi en iroko. Gemiddeld sneuvelt een boom per hectare, ongeveer anderhalf voetbalveld. Dat aantal kan lokaal hoger of lager liggen omdat de waardevolle soorten niet evenwichtig zijn verspreid.
Voor de houthakkers aan de slag gaan, maken ze een gedetailleerde inventaris van het bos. Om te verzekeren dat er over dertig jaar nog iets te kappen valt, vellen ze alleen bomen met een voldoende grote diameter. Met een code op elke stam kan je de herkomst van het hout traceren.
De impact op het bos moet volgens de FSC-criteria zoveel mogelijk beperkt blijven. Je mag niet kappen in de buurt van rivieren en je moet schade aan de bodem zo veel mogelijk vermijden, net als de negatieve invloed op de biodiversiteit in het gebied. Bijzonder waardevolle gebieden moet je identificeren en met rust laten. Hier maken ze 2 procent van de oppervlakte uit. De directeur-generaal van Pallisco, Loïc Douaud, vertelt dat de zichtbare impact op het bos beperkt blijft tot 10 procent van de oppervlakte, als je de kapgaten, de verzamelplaatsen voor de stammen en het wegennetwerk bij elkaar optelt. De niet meteen zichtbare impact van de wegen rijkt veel verder. Ze zijn nodig om arbeiders in en hout uit het bos te krijgen maar rollen ook de loper uit voor stropers op zoek naar bushmeat, een groot probleem in de regio.
‘Empty forest syndrome’
Het fenomeen staat bekend als het empty forest syndrome. Een bos ziet er normaal uit, maar je vindt er amper wild. De jacht is een eeuwenoude traditie maar steeds vaker ook een lucratieve business, waarbij de jagers geweld en zware wapens niet schuwen.
Het is een van de verzuchtingen in een nabijgelegen dorp waar Baka wonen, de etnische groep die in deze regio minder dan vijf procent van de bevolking uitmaakt en grotendeels van het woud leeft. Zij ondervinden doorgaans de grootste impact van de activiteiten van houtbedrijven in ‘hun’ bossen. De Baka mogen jagen in de gemeenschapsbossen die aan de concessie van Pallisco grenzen maar vangen naar eigen zeggen nauwelijks nog iets. ‘Vroeger vonden we wild vlakbij het dorp’, klaagt Frederic Mwankang. ‘Nu moeten we dagen stappen. Onze vallen blijven leeg.’ Tijdens de jachtpartijen stuiten de Baka steeds vaker op volslagen onbekenden.
Dat is volgens hen te wijten aan de activiteiten van de houtbedrijven in de regio en de gebrekkige controle door het ministerie van Bossen en Fauna (Minfof).
Houtkap en stroperij zijn met elkaar vervlochten. Het bos wordt niet alleen toegankelijker, de arbeiders en hun familie gaan vaak ook zelf op jacht. Bushmeat verlaat het bos niet zelden in de vrachtwagens of tussen het hout. Het gaat naar de markten in de grote steden en naar het buitenland. Voor het groeiende aantal stadsbewoners is bushmeat geen kwestie van overleven, maar een kwestie van smaak. Uit onderzoek van het WWF blijkt dat je op de markt in de hoofdstad Yaoundé vlees van beschermde diersoorten kan kopen, zelfs olifanten- en gorillavlees.
FSC-gecertificeerde bedrijven moeten inspanningen doen om de stroperij in hun bossen tegen te gaan. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Om te vermijden dat de arbeiders op strooptocht gaan, biedt Pallisco hen kip en vis als eiwitbron aan tegen lage prijzen. Om het stropers moeilijk te maken, verspert het bedrijf wegen die niet meer worden gebruikt met een boomstam en een berg zand. Een auto komt er niet meer overheen, maar een beetje gemotiveerde stroper met een motorfiets raakt er volgens mij wel langs, zeker de eerste jaren, als de weg nog niet overwoekerd is. Volgens experts van het WWF heeft de opkomst van goedkope Chinese motorfietsen de stroperij vergemakkelijkt.
De wegversperringen zijn niet de enige hindernis. Onderweg naar Makalaya passeer ik een aantal controleposten. De Pallisco-bewakers controleren iedereen die voorbijkomt en camera’s controleren de bewakers, om te vermijden dat ze zich laten omkopen. Maar de bewakers mogen geen vlees in beslag nemen of stropers arresteren. Ze mogen alleen noteren wat zoal het bos wordt uitgesleept. In 2015 was dat 14 ton vlees, vooral van kleine antilopensoorten, vertelt André Nestor Enyengue. Hij leidde tot voor kort de zevenkoppige ploeg die instaat voor het faunabeheer in het bos.
Terwijl hij de cijfers toont, valt mijn oog op een berg kogelhulzen en ijzerdraad naast zijn bureau. Het zijn honderden stroppen die het team tijdens patrouilles verwijderde. Tijdens die tochten gaan ze op zoek naar kampen van stropers, vaak in de buurt van riviertjes. Niet zonder risico, want de stropers zijn soms talrijk, gewapend en agressief. In de kampen roken ze het vlees voor ze het het bos uit smokkelen. Net als de wachters langs de weg kunnen Enyengue en zijn team inbreuken enkel vaststellen en doorgeven aan de agenten van Minfof. Daar houdt het vaak op, zucht Enyengue. ‘Als we locaties van stroperskampen doorgeven, hebben de agenten vaak geen zin om erheen te gaan. De overheid neemt dit probleem niet serieus.’
Oliepalmplantages
Ik ontmoet Simon LHoest, die voor zijn proefschrift aan de Universiteit van Gembloux de biodiversiteit in het bos bestudeert. LHoest vergelijkt het wildbestand in de gemeenschapsbossen, de concessie van Pallisco en het Dja-reservaat. Voor conclusies is het nog te vroeg, maar de eerste resultaten bevestigen dat in de gemeenschapsbossen nauwelijks wild zit.
In goed beheerd bos kan de soortenrijkdom even hoog zijn als in een reservaat, al verschillen de effecten van soort tot soort. Honkvaste chimpansees ondervinden er doorgaans meer hinder van dan gorilla’s. Die profiteren van de open plekken en opschietende vegetatie. Lhoests collega’s toonden aan dat in FSC-bossen in Gabon even veel gorilla’s leven als in reservaten. Weliswaar op voorwaarde dat er geen stroperij is. Het sterkt hem in zijn overtuiging dat verantwoord beheerd bos een waardevolle aanvulling op natuurreservaten kan zijn.
Volgens LHoest zou het niet verstandig zijn om helemaal geen bomen meer te kappen. ‘Voor een groot deel van de bevolking is het bos de enige bron van inkomsten. We moeten de illegale houtkap terugdringen, niet de verantwoorde bosbouw.’ LHoest zit daarmee op dezelfde golflengte als Loïc Douaud. Volgens de baas van Pallisco is verantwoorde bosbouw net de redding van het bos. ‘Als het woud niets meer opbrengt, is het pas echt in gevaar. Dan kan de overheid beslissen om het morgen te vervangen door oliepalmplantages.’
In een ideale wereld zou veel meer tropisch woud de status van goed beschermd reservaat krijgen. In de praktijk schiet ook de bescherming van reservaten tekort. Bovendien blijven grote aantallen mensen afhankelijk van het bos en neemt de vraag naar hout toe. Volgens het WWF verdrievoudigt de wereldwijde behoefte aan hout tegen 2050 en kan dat hout dan maar beter uit verantwoord beheerd bos komen. Het FSC-label is niet onbesproken (zie ‘Kritiek op FSC’). Toch zijn vriend en vijand het erover eens dat het een nuttig middel is om die verantwoorde bosbouw te stimuleren. En het minimaliseert in elk geval het risico dat het om illegaal hout gaat.
In een land als Kameroen botst het systeem op zijn limieten. Verantwoorde houtkap kan pas echt voor meer welvaart zorgen als de inkomsten terechtkomen bij wie er recht op heeft. En stroperij en illegale houtkap terugdringen lukt niet zonder overheid die haar verantwoordelijkheid neemt. Het lijkt onwaarschijnlijk dat dit gebeurt zonder internationale druk om de grootschalige corruptie aan te pakken. De vraag is of die druk er op tijd komt om het bos en de gorilla’s te redden.