Regenwormen zijn goede parameter voor vruchtbare moestuin
09 september 2015 door Eos-redactieHoe meer regenwormen in de grond, des te vruchtbaarder de bodem. De manier waarop je je moestuin bewerkt, heeft een groot effect op de samenstelling van regenwormpopulaties.
Hoe je je moestuin bewerkt en onderhoudt, heeft een groot effect op de diversiteit en de samenstelling van regenwormpopulaties. Dat blijkt uit een onderzoek van de Universiteit Gent bij een veertigtal moestuinen. Hoe meer regenwormen, des te gezonder en vruchtbaarder de moestuin.
Gentse bio-ingenieurs bemonsterden de onderzochte moestuinen op enkele bodemparameters en op de aanwezigheid van regenwormen. In totaal werden er ongeveer 2.600 regenwormen gevangen die tot negentien verschillende soorten behoorden in de onderzochte moestuinen. De moestuinen werden ingedeeld volgens drie types van moestuinbeheer:
* Permacultuurtuinen, met een continu bedekte bodem, minimale bodembewerking en nabootsing van de natuurlijke situatie;
* Ecologische moestuinen, met zo weinig mogelijk externe inputs;
* Conventioneel beheerde moestuinen, met gebruik van kunstmest, maar zonder pesticiden.
Moestuinen waarin pesticiden gebruikt worden, zijn niet onderzocht, aangezien al langer bekend is dat in die tuinen weinig regenwormen leven.
Permaculturen populairste biotoop
Tegen de verwachtingen in bleek de impact van de verschillende beheertypes geen groot verschil te hebben op de nutriëntenstatus van de moestuinen. Alle onderzochte nutriënten, zoals stikstof en fosfor, waren in de meerderheid van de tuinen overmatig aanwezig. 'Door deze overbemesting kunnen moestuinen de vervuiling van grond- en oppervlaktewaterin in de hand werken', stelt docent Jan Mertens, die het Gentse onderzoeksteam leidde. 'Aangezien er voor moestuinen geen beperkingen gelden, zoals dat wel het geval is voor de landbouw via het mestdecreet, moeten we in de toekomst misschien meer inzetten op sensibilisering.'
Het moestuinbeheer bleek wel een groot effect te hebben op de samenstelling van de regenwormpopulaties. Permacultuurtuinen bleken de grootste aantallen regenwormen te bevatten (gemiddeld 369/m²). Dat is 83 procent meer vergeleken met ecologische moestuinen (202/m²) en bijna het dubbele van conventionele moestuinen (189/m²). Ook de diversiteit van de regenwormen, gemeten aan de hand van het aantal soorten, bleek het hoogst in de permacultuurtuinen.
Verder leken de populaties in permaculturen meer op die van natuurlijke systemen, terwijl de populaties in moestuinen waar gespit werd eerder leken op landbouwsystemen. Regenwormen zijn daarmee in ecologische- of permacultuurmoestuinen opmerkelijk meer aanwezig dan in akkers, waar zelden meer dan 150/m² en doorgaans lagere soortenrijkdommen worden teruggevonden.
Ondergrondse ingenieurs
Regenwormen zijn veel meer dan ‘maar’ pieren. Al in de oudheid wekten ze de belangstelling van de Griekse wijsgeer Aristoteles. Hij omschreef ze als de ‘darmen van de aarde’, een heus compliment. De beeldspraak klopt: regenwormen zijn niet alleen een gegeerde voedselbron voor tal van vogels of mollen, ze zetten plantaardig materiaal om in humus en verrijken de bodem door de voedingsstoffenkringloop te sluiten.
▲ Stephanie Schelfhout (UGent) onderzocht de invloed van diverse boomsoorten op de bodem.
Veel recenter was er Charles Darwin die regenwormen de belangrijkste diersoort op aarde noemde. Hij bestudeerde ze vier decennia lang en schreef er in 1881, een jaar voor zijn dood, een boek over dat minstens even succesvol was als zijn nu bekende On the origin of species. Hij gaf regenwormen verschillende soorten voedsel om hun voorkeur na te gaan, onderzocht of ze reageerden op geluid, lampen, kaarslicht … Daaruit leidde hij veel af over hun gedrag, bodemvorming en hun rol in de vruchtbaarheid van de toplaag.
Drainage
De afgelopen decennia veranderden landbouwtechnieken, er zijn klimaatwijzigingen, er is de verstedelijking met veel beton, er is de vervuiling met tal van chemische stoffen, het natuur- en bosareaal bij ons is beschamend klein. Hoe is het nu gesteld met de regenwormen? Een handvol wetenschappers is erdoor gefascineerd. Ook zij gaven de diertjes een mooi compliment: het zijn ecosysteemingenieurs. ‘De term geven we aan organismen die een groter effect hebben op het ecosysteem dan hun aantal of hun biomassa laat vermoeden. Denk bijvoorbeeld aan bevers die dammen bouwen, wat tot veel diversiteit in de plaatselijke biotoop leidt. Ook regenwormen hebben een grote impact’, zegt professor Bart Muys, verbonden aan de afdeling Bos, Natuur en Landschap van de KU Leuven. Hij bestudeert al sinds 1984 regenwormen, en is daarmee zowat de pionier van het hedendaags wormenonderzoek in Vlaanderen.
Diepgravers – of anekische regenwormen – maken een verticale gang waarin ze permanent verblijven en veel werk verrichten. Voedsel halen ze aan het grondoppervlak en dat trekken ze naar beneden. Zo helpen ze de laag strooisel, zoals bladafval, af te breken en dragen ze bij aan chemische processen die de bodemsamenstelling beïnvloeden. Dat zorgt ervoor dat voedingsstoffen opnieuw in omloop komen.
De blaadjes van de esdoorn, es en linde zijn rijk aan calcium en verteren dus goed; naalden van fijnsparren niet
Bovendien woelen regenwormen de bodem om, zodat die vermengd raakt en luchtiger wordt. Ook regenwater kan beter in de bodem dringen. Die omwoeling is essentieel, want een te compacte laag verstikt de bodem en dat maakt het voor planten en dieren veel moeilijker. Regenwormen zijn dus een uitstekende indicator: een bodem met veel regenwormen vertelt dat het ecosysteem goed functioneert en gezond is.
Erosie
En er is nog meer. Diepgravers zorgen ervoor dat de bodem minder makkelijk wegspoelt. Dat toonde Jan Valcx aan in zijn proefschrift, begeleid door Bart Muys. ‘In de leemstreek zijn er behoorlijk wat hellingen, met elk jaar een gigantisch bodemverlies’, zegt Muys. ‘We zetten een project op waarbij we de regenwormpopulaties manipuleerden: we namen er weg of voegden er toe. Dat combineerden we met de toepassing van conserveringslandbouw waarbij niet geploegd wordt en de bodembewerking minimaal is. Deze laatste technieken zijn in de strijd tegen erosie bekend, maar wij onderzochten de rol van regenwormen in het verhaal. Met douches lieten we het regenen op de site, om na te gaan of er erosie was. Resultaat: de verticale gangen van diepgravers zorgden effectief voor een betere drainage, zodat er minder sediment wegspoelde.’
Jammer genoeg zorgen klassieke landbouwtechnieken er vaak voor dat de populaties regenwormen geen schijn van kans hebben. Bodemrust is cruciaal voor diepgravers, maar het ploegen maakt hun gangen kapot zodat hun habitat verloren gaat en ze zelf doorgaans een kopje kleiner gemaakt worden. Op een keurig omgeploegd veld zonder begroeiing vinden de regenwormen die het overleven, bovendien geen voedsel meer. ‘Elke landbouwtechniek die niet-kerend de bodem bewerkt en voor oogstresten of groenbedekkers zorgt, is gunstig voor de populaties.’
Verzuurde bossen
Niet alleen ploegen is nefast voor regenwormen. Ze lijden ook onder verzuring door luchtvervuiling, wat een impact heeft op de afbraak van strooisel. ‘De aandacht voor zure regen is verslapt. Er is inderdaad een verminderde zwaveluitstoot, doordat auto’s een katalysator kregen en veel steenkoolcentrales intussen zijn gesloten. Maar de schade door stikstofoxiden van het verkeer en ammoniak uit de landbouw, is nog helemaal niet onder controle’, zegt Muys. ‘Het is een onderschat milieuprobleem, want de verzuring gaat door. Alle factoren versterken elkaar: de verzuring vertraagt bodemprocessen, waardoor regenwormen verdwijnen. Dat proces wordt bovendien nog versneld door de mindere kwaliteit van het bladafval van bepaalde boomsoorten. Rode bladeren van de beuk of Amerikaanse eik breken moeilijker af en dat bezorgt ook regenwormen harde tijden. Groene en gele bladeren van kers en linde bevatten daarentegen meer nutriënten, wat populaties kan stimuleren.’
Ook Stephanie Schelfhout, promovendus aan de Universiteit Gent, weet dat de ene boomsoort de andere niet is als het over regenwormen gaat. Ze onderzocht in Denemarken de impact van boomsoorten. De esdoorn, es en linde blijken een gunstige invloed te hebben op de bodem: hun vallende blaadjes zijn rijk aan calcium en daardoor goed verteerbaar. Regenwormen zijn er tuk op en brengen ze heel snel in de bodem.
Bosbodems bestaan uit drie lagen: strooisel met verse bladeren en eventueel de onverteerde blaadjes van voorgaande jaren, een fermentatielaag met deels afgebroken blaadjes, en ten slotte de humuslaag met gedecomposteerd materiaal. Bij de esdoorn, es en linde gaat de omzetting heel snel, het is een kwestie van enkele maanden. In bossen met die soorten ligt een dikke humuslaag op de bodem, en zijn de strooisel- en fermentatielaag heel dun.
‘Fijnsparren, daarentegen, leveren naaldmateriaal af dat heel traag verteert, omdat het veel lignine bevat, met verzuring als gevolg’, zegt Schelfhout. ‘Een fijnsparbos heeft door die verzurende en verdrogende invloed een erg negatief effect op regenwormen. Bovendien is er weinig lichtinval in sparrenbossen, waardoor maar weinig soorten kunnen overleven. Fijnsparren worden jammer genoeg soms aangeplant waar ze niet thuishoren, zoals bij ons in Vlaanderen.’
Moestuin
In geploegde akkers en in sparrenbossen zul je dus weinig regenwormen treffen. Maar hoe zit het in onze moestuinen? Dat hoopt Schelfhout, met haar collega Dieter Anseeuw (Hogeschool Vives) te weten te komen dankzij een onderzoek dat momenteel in het West-Vlaamse Roeselare loopt. ‘De natuurwaarde van privétuinen is nauwelijks onderzocht’, zegt Anseeuw. In het onderzoek gaat aandacht naar conventioneel moestuinieren, met spitten en het gebruik van kunstmest, en naar biotuinieren en permacultuur, waarbij het ecosysteem zichzelf in stand houdt. Hoe het daarin gesteld is met regenwormen, en of er significante verschillen zijn, moet nog blijken. Wellicht zullen de vaststellingen uit landbouwonderzoek ook hier gelden.
Eerder al stelde Anseeuw vast dat er in het typische stadsgroen, zoals parken, bermen of rotondes, minstens dertien soorten regenwormen aanwezig zijn. ‘Steden brengen op hun manier een aangepaste soortenrijkdom voort. De soorten die we aantroffen, zijn algemeen verspreid en van het type dat een verstoring goed kan verdragen.’
Als regenwormen zo belangrijk zijn, waarom worden ze dan niet gekweekt en massaal in de grond gestopt? Ook daar is al een langetermijnstudie naar gebeurd. In het Aelmoeseneie-bos van de Universiteit Gent in Gontrode was vroeger een perceel met oude Amerikaanse eiken, een exotische boomsoort, waaronder weinig bodemleven mogelijk was. Een experiment van Bart Muys uit 1993, gericht op geïntegreerd bodemherstel waarbij verschillende factoren tegelijk aangepakt werden, bleek goede resultaten op te leveren en leidde tot herstel van het oorspronkelijke ecosysteem. In één beweging werden de Amerikaanse eiken geveld, kwamen er essen in de plaats, waarbij in de plantkuilen voedingsstoffen werden toegevoegd en er werden regenwormen uitgezet. Er kwam een cyclus op gang waarbij de essen goed groeiden, beter bladstrooisel leverden en daarmee de regenwormen voedden.
‘Op die manier kun je relatief snel een goed werkend ecosysteem introduceren’, zegt Muys. ‘Ook in 2003, tien jaar later, bleek het verschil enorm. De essen die we extra voeding en regenwormen hadden gegeven, waren enorm gegroeid; de andere waren verdwenen. Ook in steden kunnen dergelijke injecties zinvol zijn om de verharde en vrij levenloze bodem waarin bomen staan, nieuw leven in te blazen.’
Hoe krijg je regenwormen in de tuin?
• Een kale bodem is nefast. Groenbemesters zijn het voedsel van de regenworm.
• Gebruik compost, geen kunstmest.
• Niet-kerende bodembewerking is cruciaal: spit de moestuin dus niet om, maar maak de grond los met een woelvork.
• Vermijd de systematische inzet van zware machines die de bodem samendrukken, want dan kunnen wormen er nauwelijks nog gangen in maken.
• Een wormenbak is ideaal voor wie weinig ruimte heeft en toch wil composteren.
• Het is een fabeltje dat een doormidden gehakte regenworm in tweevoud blijft leven, het staartstuk sterft met zekerheid af. Het kopstuk kan, als het lang genoeg is, een nieuwe staart vormen.
• Wilt u regenwormen opsporen? In de zomer (te droog) en winter (te koud) lassen ze een rustpauze in, ze zijn het actiefst in de lente en de herfst. Help bij het in kaart brengen van regenwormsoorten en geef je waarnemingen door via www.waarnemingen.be
Dit artikel is een geüpdatete versie van een artikel dat in 2014 (decembernummer) verscheen in Eos.