Eeuwenlange domesticatie veranderde hersengebieden die betrokken zijn bij angst.
Al zo’n 1400 jaar geleden begon de mens met het domesticeren van jonge konijnen. Inmiddels gedraagt het huisdier zich vrij anders dan het wilde konijn. Konijnen in het wilde moeten alert zijn om te overleven en vluchten daarom erg snel weg van adelaars, haviken, vossen, jagers en ander gevaar. Het schootdier schrikt amper nog van mensen. Deze gedragsveranderingen gaan gepaard met veranderingen in het DNA, blijkt uit eerder onderzoek. Nu blijkt dat ook de hersenen zijn veranderd.
De Zweedse onderzoekers legden acht wilde konijnen en acht tamme konijnen onder een MRI-scanner. Ze bemerkten drie belangrijke verschillen tussen het brein van het schootdier en het wilde konijn. De wilde beestjes hebben grotere hersenen in vergelijking met hun lichaam, dan de huisdieren. De huisdieren hebben daarentegen een kleinere amygdala en een grotere mediale prefrontale cortex.
De amygdala is betrokken bij gevoelens van angst en de mediale prefrontale cortex bij het reguleren angstig gedrag. Dat verklaart mogelijk waarom de tamme konijnen een stuk minder angstig zijn dan de wilde diertjes. Als laatste bleken de huisdieren minder witte stofbanen te hebben. Dat zijn de uitlopers van de zenuwen waardoor cellen met elkaar kunnen communiceren. Mogelijk zorgt de vermindering in witte stof ervoor dat het brein minder goed informatie kan verwerken. Tamme konijnen hebben ook een trager reactievermogen.
De resultaten laten niet alleen de effecten van fokken zien, maar ook hoe structuren in het brein complexe gedragingen zoals de reactie op gevaar kunnen beïnvloeden.
De bevindingen zijn gepubliceerd in het vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS)