Foto: Wim Dirckx
‘De toestand is rampzalig’, oordeelt Eckhart Kuijken. ‘De doestellingen zijn onvoldoende gehaald.’ De emeritus hoogleraar ecologie en natuurbehoud aan de Universiteit Gent en voormalig administrateur-generaal van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is niet verwonderd.
Al in 2001 lanceerde de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) de campagne Countdown 2010, om het wereldwijde biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen. ‘Toen al was duidelijk dat het vooral de bedoeling was om bewustzijn te creëren, en dat de vooropgestelde doelen niet gehaald zouden worden’, zegt Kuijken.
Langetermijndoelen werden gesteld, en 2020 was de eerste tussentijdse deadline.Nu die is verstreken, is het een goed moment om eens te kijken hoe het met de natuur in Vlaanderen is gesteld.
Het is niet allemaal kommer en kwel. Het Sigmaplan, waarbij de Schelde en haar zijrivieren opnieuw meer ruimte krijgen om te overstromen, is een alom geroemd voorbeeld van hoe klimaatadaptatie en natuurontwikkeling hand in hand kunnen gaan. Dankzij Europese Life-projecten werden leefgebieden hersteld en gingen soorten als de boomkikker of de kluut erop vooruit.
'Het gaat met onze biodiversiteit een beetje beter, maar dat is niet hetzelfde als 'goed''
‘Waar er wordt geïnvesteerd in grote stukken natuur, zien we vooruitgang’, zegt Natuurpuntvoorzitter Lieven Deschamphelaere. Deschamphelaere noemt verder nog de graslanden in de Uitkerkse Polder en de natuurgebieden in Limburg en Antwerpen – van het Nationaal Park Hoge Kempen tot Kalmthout – als voorbeelden van een uitgestrekte brok natuur in wording.
Ook vanuit de bossen zijn enkele positieve trends te melden (zie p. 12). ‘Het gaat met onze biodiversiteit een beetje beter, al ligt de nadruk wel op dat laatste woord’, zegt Maarten Stevens (INBO), die meewerkt aan een nieuw Natuurrapport dat later dit jaar zal verschijnen. ‘Beter’ is niet hetzelfde als ‘goed’. De successen wegen niet op tegen de achteruitgang, stilstand of tergend trage vooruitgang elders.
We zetten enkele pijnpunten en uitdagingen op een rij.
Achterstallige en zonevreemde natuur
Hoeveel natuur is er in Vlaanderen, en komt er natuur bij of verdwijnt er? Het zijn eenvoudige vragen, die niet zo eenvoudig te beantwoorden zijn. ‘Op onze landgebruikskaarten zit een serieuze foutmarge en die is waarschijnlijk van dezelfde grootteorde als eventuele veranderingen’, zegt Stevens. ‘We kunnen dus niet met zekerheid stellen of er de voorbije tien jaar natuur is bijgekomen of verdwenen.’
Wat wel is toegenomen, is de oppervlakte natuur met zogenoemd ‘effectief beheer’. Vlaams bevoegd minister Zuhal Demir (N-VA) meldde eerder dit jaar dat voor meer dan duizend voetbalvelden extra natuurgebied werd erkend. De totale oppervlakte aan erkende natuur bedraagt nu ruim 89.000 hectare. Dat is 25.000 hectare meer dan in 2011.
Er is in Vlaanderen minder natuur dan er (al lang) had moeten zijn
Dat is op zich positief, maar het betekent vooral dat de gebieden in kwestie nu een beheerplan krijgen, en niet dat er natuur bijkomt. ‘De natuur was er al, enkel het statuut is veranderd’, oordeelt Kuijken. Door beheer kan de biodiversiteit wel verhogen, wat je in zekere zin ook als ‘meer natuur’ zou kunnen beschouwen.
Kijk je naar de Biologische Waarderingskaart (BWK), die gedetailleerd de natuurwaarde in Vlaanderen weergeeft, dan bestaat volgens een analyse van INBO-experts Kris Decleer en Carine Wils 21 procent van Vlaanderen of ruim 280.000 hectare uit biologisch waardevol gebied. Opmerkelijk: 99.000 hectare daarvan of 35 procent is ‘zonevreemd’. Het zijn dus waardevolle stukken natuur die planologisch niet beschermd zijn. ‘Het gaat onder meer om bos, moerasjes, verlaten hooilanden, ruigtes en vijvers die voornamelijk in landbouwgebied liggen’, zegt Decleer.
De 280.000 hectare waardevol gebied omvat enkel de zogenoemde ‘vlakdekkende’ natuur die uit één of meerdere percelen bestaat. ‘Daarnaast vind je in het landschap ook smalle natuurlinten, zoals dreven met een ondergroei van heide of brede (spoor)wegbermen met zeldzame soorten’, zegt Decleer. ‘Hoewel sommige vegetatietypes in principe beschermd zijn, verdwijnen zowel hele percelen als die lijn- of puntvormige relicten in de praktijk vaak ‘onder de radar’ of sluipend door ongepast beheer.’
Een andere vraag is hoeveel natuur er zou moeten zijn. Decleer en Wils maakten de som van alle voor natuur ingekleurde gebieden in Vlaanderen. ‘Dat zou in theorie 237.000 hectare moeten opleveren’, zegt Decleer. ‘Maar ongeveer een derde is op het terrein nog niet gerealiseerd of is verdwenen. En wat er wel is, is in minder dan de helft van de gevallen in goede staat.’
In 1997 besliste de Vlaamse regering om tegen 2002 het zogenoemde Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) af te bakenen, een verzameling van de belangrijkste stukken natuur in Vlaanderen, waarin de natuurfunctie primeert. Ruim twintig jaar later is dat voor minder dan driekwart van de beloofde 125.000 hectare gebeurd. Ook de in 1997 beloofde 10.000 hectare extra bos zit in de categorie achterstallige natuur. Conclusie: er is in Vlaanderen minder natuur dan er (al lang) had moeten zijn, en tegelijk is er een aanzienlijke oppervlakte biologisch waardevol gebied dat weinig bescherming geniet.
Fantoompopulaties in snippers natuur
Op enkele uitzonderingen na zijn onze natuurgebieden klein en versnipperd. Dat maakt onze natuur erg gevoelig voor randeffecten, zoals inwaaiende meststoffen en bestrijdingsmiddelen vanuit landbouwgebied. ‘Een domein van 10 à 20 hectare bestaat eigenlijk uitsluitend uit randgebied’, zegt ecoloog Olivier Honnay (KU Leuven).
Uit een nog niet gepubliceerde analyse door Decleer blijkt dat op basis van het aantal gebieden ruim 90 procent van onze heide, graslanden en moerassen bestaat uit lapjes kleiner dan 5 hectare. Voor bos is dat meer dan 85 procent.
Kijk je niet naar het aantal gebieden, maar naar het aandeel in de totale oppervlakte, dan oogt de situatie iets rooskleuriger. Het best is het dan gesteld met onze bossen, heidegebieden, kustduinen en riviermondingen. Van de totale oppervlakte van die ecosystemen bestaat 25 tot ruim 60 procent uit stukken groter dan 50 hectare – wat naar internationale maatstaven overigens nog altijd weinig is.
Voor ecosystemen als graslanden en moerassen bestaat meer dan de helft van de totale oppervlakte uit stukjes kleiner dan 5 hectare. ‘Dramatisch voor de biodiversiteit’, oordeelt Decleer.
Dat leidt tot de zogenoemde extinctiespiraal. ‘In gedrongen, geïsoleerde gebieden blijven nog kleine populaties van bepaalde soorten over’, legt Decleer uit. ‘Die zijn erg kwetsbaar, door hun beperkte genetische diversiteit en isolatie van soortgenoten. Ze kunnen zich daardoor moeilijker aanpassen aan veranderende omstandigheden. Eén calamiteit kan volstaan om ze van de kaart te vegen.’
Na de opeenvolgende droge zomers is de kommavlinder nu zelfs uit de grotere natuurgebieden vrijwel verdwenen. ‘Ook in andere optimaal beheerde reservaten zien we soorten verdwijnen, ondanks de ‘intensive care.’ Het lijkt op het eerste gezicht alsof alles oké is, maar in werkelijkheid kijken we in veel Vlaamse natuurgebieden naar fantoompopulaties, die bestaan uit levende doden.’
Een dekentje van stikstof
In het lijstje bedreigingen van onze natuur staat stikstof hoog genoteerd. Stikstofdepositie zorgt ervoor dat planten die gebaat zijn bij voedselarme omstandigheden verdwijnen, samen met de diersoorten die van hen afhankelijk zijn. Uit onderzoek van Olivier Honnay blijkt verder dat te veel stikstof de samenstelling van nectar beïnvloedt, zodat die minder geschikt of zelfs toxisch wordt voor bepaalde insectsoorten. ‘Samen met versnippering is stikstof hét grote probleem voor onze natuur’, zegt Honnay.
Die stikstof is vooral afkomstig van stikstofoxiden (NOx) van verkeer en ammoniak (NH3) van de landbouw. In 2017 viel er in Vlaanderen per hectare jaarlijks gemiddeld 24,6 kilogram stikstof uit de lucht. De dosis is ongelijk verdeeld: op sommige plaatsen met veel veeteelt in West-Vlaanderen en de Kempen daalt meer dan 40 kilogram neer.
'De vraag dringt zich op of wij in deze regio half Europa van varkensvlees moeten voorzien'
De stikstofdepositie is de voorbije jaren fors gedaald, met 40 procent tussen 1990 en 2017. Maar de laatste vijf jaar is de depositie constant gebleven, en is ze zelfs lichtjes toegenomen. ‘Het laaghangend fruit is geplukt’, besluit bioloog Rudy Van Diggelen (UAntwerpen). ‘De landbouwsector heeft geïnvesteerd in emissie-arme systemen, maar veel verder kom je daar niet mee. De vraag dringt zich op of wij in deze regio half Europa van varkensvlees moeten voorzien.’
Hoeveel stikstof een ecosysteem kan verdragen, is vastgelegd als de zogenoemde ‘kritische last’. Die dosis wordt in 64 procent van de Natura 2000-gebieden – het Europese netwerk van beschermde natuur – nog steeds overschreden. Om de stikstofdepositie te verminderen is de Programmatorische Aanpak Stikstof (PAS) in het leven geroepen. Landbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor meer dan de helft van de kritische last in een natuurgebied moeten hun activiteiten stoppen. Wie minder dan 50 maar meer dan 5 procent van de kritische last uitstoot, mag zijn bedrijf enkel uitbreiden als dat niet tot een hogere uitstoot leidt.
Daar valt wel wat op aan te merken. Uit een onderzoek door het INBO blijkt dat bijna 80 procent van de stikstofdepositie afkomstig is van bedrijven die onder de grens van 5 procent blijven. Wie zich boven die grens bevindt (maar onder de 50 procent), hoeft de uitstoot ook niet te reduceren. Hij mag alleen niet stijgen. In een eerste, later afgezwakte versie van de PAS werd de drempel op 3 procent gelegd, en moest wie daarboven zat de ammoniakuitstoot met 30 procent doen dalen.
Bio-ingenieur David De Pue (UGent) oordeelde eerder al in Eos dat de PAS tekortschiet. ‘Op sommige plaatsen wordt de kritische last nog steeds twee tot drie keer overschreden’, zegt Kuijken. ‘Zoiets los je niet op door een rij bomen als buffer rond een bedrijf of gebied te plaatsen. Zolang de basiskwaliteit van ons milieu slecht blijft, zal het met de biodiversiteit ook slecht gaan.’
De teloorgang van huis-, tuin- en keukensoorten
Voor bioloog Hans Van Dyck (UC Louvain) is de achteruitgang van wat hij huis-, tuin- en keukensoorten noemt één van de opvallendste trends in de voorbije tien jaar. ‘We wisten al dat heel gespecialiseerde soorten die afhankelijk zijn van onze reservaten het moeilijk hebben. Dat ook veel algemene soorten erop achteruitgaan, wijst op veranderingen in het ruimere landschap. Dat vereist een andere aanpak.’
Vooral soorten die afhankelijk zijn van extensief landbouwlandschap krijgen klappen, zoals akker- en weidevogels. Die vinden in ons intensieve landbouwlandschap nauwelijks nog voedsel en geschikte plaatsen om te broeden. ‘Zeker soorten die in het veld broeden, zoals de kievit, de veldleeuwerik en de grauwe gors, doen het slecht’, zegt akkervogelexpert Glenn Vermeersch (INBO). ‘Soorten die meer afhankelijk zijn van akkerranden, zoals de geelgors en de grasmus, houden enigszins stand. Samengevat is het ondanks enkele lichtpuntjes nog steeds slecht gesteld met akkervogels en landbouwsoorten in het algemeen.’
'De vergroening van de landbouw is op een fiasco uitgedraaid. De focus lag te weinig op resultaten'
Nochtans zijn er de voorbije jaren inspanningen geleverd. Landbouwers die grasstroken of graanranden inzaaien, of ’s winters graanstoppels op het veld laten staan, kunnen daar subsidies voor krijgen. De oppervlakte landbouwgrond die op die manier akkervogelvriendelijk wordt ingericht, is tussen 2012 en 2020 toegenomen van 500 tot bijna 4.000 hectare. Toch boeren veel soorten verder achteruit. ‘Om duidelijk te maken dat we meer inspanningen moesten doen voor de natuur in het buitengebied zei ik vroeger dat een halve kievit niet volstond’, zegt Kuijken. ‘Inmiddels hebben we zelfs die halve kievit niet meer.’
Hoe kan dat, ondanks al die inspanningen? ‘Ze werpen lokaal soms wel hun vruchten af, maar vormen een druppel op een hete plaat’, zegt Vermeersch. Uit onderzoek door het INBO blijkt dat minstens 7 procent van een gebied uit aantrekkelijk akkervogelhabitat moet bestaan om echt zoden aan de dijk te brengen, een percentage dat bijna nergens wordt gehaald. De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) streeft er wel naar om 8 tot 10 procent van de oppervlakte akkervogelvriendelijk in te richten. En dat enkel in de meest geschikte gebieden, waar de soorten nog de grootste kansen hebben.
‘De vergroening van de landbouw is op een fiasco uitgedraaid’, oordeelt Deschamphelaere. ‘Het Europese landbouwbeleid is er niet in geslaagd de achteruitgang van de biodiversiteit in landbouwgebied te stoppen. De focus lag tot dusver te veel op vrij beperkte inspanningen, zonder resultaatsverbintenis.’
De nieuwe biodiversiteitsstrategie die de Europese Commissie onlangs voorstelde, stemt Deschamphelaere hoopvol. De Commissie wil onder meer het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met de helft terugdringen tegen 2030 en 10 procent van het landbouwgebied reserveren voor biodiversiteit. ‘Het inzicht is gegroeid dat we dit op grote schaal moeten aanpakken. We moeten evolueren naar een meer gedifferentieerde landbouw, waarbij landbouwers beter worden vergoed voor de ecosysteemdiensten die ze leveren, zoals landschapsbeheer, waterberging en koolstofopslag. Daarbij moet zowel plaats zijn voor hoogtechnologische bedrijven aan de ene kant van het spectrum, als voor zeer extensieve landbouw in natuurgebied aan de andere kant.’
‘De sleutel ligt bij een goede ruimtelijke ordening’, zegt Honnay, die pleit voor een landschap dat bestaat uit drie compartimenten. ‘Natuurgebied, daarrond een buffer met natuurvriendelijke landbouw, en intensieve landbouw verder van kwetsbare natuur. Dat vereist onder meer ruilen van gronden, raken aan de vrije keuze van teelten, en dus veel overleg.’
De grote drooglegging
‘Met onze wetlands (tijdelijk of permanent natte ecosystemen, red.) gaat het bijzonder slecht’, zegt Van Diggelen. Sinds de jaren 1950 zijn we driekwart van onze wetlands kwijtgespeeld, vooral door drainage voor landbouw. Voor sommige natuurtypes, zoals natte heide of kwelgrasland, is dat zelfs 95 procent.
Dat is niet alleen jammer voor de biodiversiteit. Wetlands zijn erg efficiënte koolstofsponzen. Doordat ze onder water staan, kan er geen zuurstof in de bodem. Plantenresten die normaal zouden afbreken en CO2 vrijgeven, kunnen zich daardoor ophopen tot veengrond. ‘Nergens op aarde vind je een koolstofbron die zo geconcentreerd is als veen’, zegt Van Diggelen. ‘We moeten wetlands dan ook dringend beschermen en herstellen.’
'Wetlands zijn samen met graslanden de zorgenkindjes van onze natuur'
Het goede nieuws is dat dat in theorie ook kan. ‘Van de bijna 180.000 hectare wetlands die verloren ging, kan een kleine 150.000 hectare in principe nog worden gered door de oorspronkelijke hydrologie te herstellen’, aldus Decleer. ‘Alleen heeft de overheid zich tot doel gesteld dat slechts voor 5 à 7 procent van die oppervlakte ook effectief te doen. Tegen 2050. Dat getuigt van erg weinig ambitie.’
‘Wetlands zijn samen met graslanden de zorgenkindjes van onze natuur’, zegt Decleer. ‘Ze zijn het meest versnipperd, en respectievelijk 13 en 16 procent van onze bedreigde soorten is van die ecosystemen afhankelijk. ‘Om die te redden zal meer dan een tandje moeten worden bijgestoken.’
Gezocht: ambitie en robuuste natuur
‘Eufemistisch uitgedrukt kan je stellen dat de inspanningen voor natuur niet in verhouding staan tot de uitdagingen’, besluit Van Dyck. Vorig jaar werkte hij mee aan het Klimaatplan van bouwmeester Leo Van Broeck, waarin de experts pleiten voor 25 procent ruimte voor beschermde natuur – met natuur als belangrijkste functie. ‘Het is niet eenvoudig een precies cijfer te plakken op wat nodig is’, zegt Van Dyck. ‘Maar het is wel duidelijk dat wat we nu hebben veel te weinig is. Dat hoeft niet allemaal topnatuur te zijn. Mensen hebben ook nood aan ‘belevingsnatuur’ dichtbij.’
‘De Vlaamse overheid heeft er de voorbije jaren voor gekozen om zich enkel te focussen op wat Europa oplegt’, zegt Kuijken. ‘Wat bijzonder is, maar niet tot de Europese topnatuur behoort, telt voor onze overheid niet mee. Vooral onze waardevolle graslanden gaan in ijltempo verloren. Er verdwijnt nog steeds oud grasland onder de ploeg. Dat moet dan wel elders worden gecompenseerd, maar die compensaties halen nooit dezelfde biodiversiteitswaarde.’
'Meer natuur realiseren in het dichtbevolkte Vlaanderen is gewoon een kwestie van politieke wil'
Ondanks die focus op Europese verplichtingen gaat het met de natuur in het Natura 2000-netwerk allesbehalve goed. Volgens de laatste analyse door het INBO bevindt meer dan driekwart van de habitats die in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn moeten worden beschermd zich in een ‘zeer ongunstige staat van instandhouding’. Slechts drie van de 44 habitats zijn in een ‘gunstige staat’.
De Europese doelstelling luidde dat tegen 2020 dubbel zoveel habitats en 50 procent meer beschermde soorten in een betere staat zouden zijn. Volgens de laatste cijfers van het INBO gingen slechts 20 van de 44 habitats en 15 van de 69 soorten er sinds 2007 (licht) op vooruit. Hoewel de lat dus al vrij laag lag, gaan we er vlot onderdoor.
Is het wel mogelijk om meer (top)natuur te realiseren in het dichtbevolkte Vlaanderen? ‘Natuurlijk kan dat!’, zegt Kuijken. ‘Dat is een kwestie van politieke wil. Als er plaats is om andere sectoren te laten uitbreiden, waarom kan dat dan niet voor natuur?’ Ook Deschamphelaere pleit voor meer ambitie. ‘Wij verwachten van de overheid een plan om de biodiversiteit te herstellen, zowel binnen als buiten de beschermde gebieden. Daarnaast is er nood aan een visie op de rol die natuur kan spelen om koolstof op te slaan ons te wapenen tegen de gevolgen van de klimaatverandering, zoals droogte en overstromingen. Meer ruimte voor goed functionerende ecosystemen is daar een essentieel onderdeel van.’
De nieuwe biodiversiteitsstrategie van de Europese Commissie wil tegen 2030 30 procent van het landoppervlak voor beschermde natuur voorzien, met een bijzondere vermelding voor het herstel van ecosystemen zoals wetlands. Of dat zal betekenen dat ook elke lidstaat afzonderlijk 30 procent voor beschermde natuur opzij zal moeten zetten, is nog niet duidelijk. Uit de analyse van Kris Decleer blijkt alvast dat dat in principe haalbaar zou zijn. ‘Door de zonevreemde natuur te beschermen én de in het verleden beloofde natuur effectief te realiseren, komen we aan bijna 30 procent.’
Zo’n uitbreiding zou volgens Decleer een goede zaak zijn. ‘Zonder meer en robuustere natuur zal het niet lukken om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen.’