Sommige planten en dieren gebruiken stadsmuren en –gebouwen als surrogaat voor rotsen en bergen.
Soorten die verknocht zijn aan heide, veen of uitgestrekt woud, zal je niet snel in de stad vinden. De stad, een jungle van steen en beton, lijkt in niets op die natuurlijke vegetaties. Voor deze soorten is ze een no-gozone.
Andere soorten wagen de overstap naar het stadsmilieu wel en vervellen tot een ander ecologisch type. Een goed bestudeerd voorbeeld is de merel en haar snelle evolutie van een schuwe bosvogel tot een onbeschroomde stadsmus.
Gierzwaluwen vinden in grote steden een uitstekend surrogaat voor bergketens
De leefgebieden van elke soort variëren in kwaliteit.Kiest een soort één leefgebied boven een ander, dan doet die volgens experts aan habitatselectie. De regels die aan de grondslag liggen van die selectie vormen een centraal thema in de gedragsecologie. Ondanks die wetenschappelijke aandacht weten we voor de meeste soorten niet precies welke omgevingselementen een rol spelen als ze een habitat selecteren.
Ecologische studies die de omgevingselementen bekijken door de ogen, voelsprieten of andere zintuigen van dieren en planten maken wel stevige opgang. Met de juiste biologische bril zie je meer. Everything is perception, en dat gaat even goed op voor urbane ecologie.
Stadse kliffen
Sommige soorten zijn voorbestemd voor een leven in de stad. Waar anderen omgevingsprikkels van de stad negeren of vermijden, zijn die voor hen net aantrekkelijk. Maar waar leefden deze soorten voordat de stad op het biologische toneel verscheen?
Een deel van hen komt van rotsachtige gebieden. Gierzwaluwen zwiepen aan hoge snelheden door de bebouwde kom en broeden in spleten van gebouwen. Zij zijn een rasechte bergsoort. In de ogen van deze luchtacrobaten vormen Brussel, Luik of Amsterdam een uitstekend surrogaat voor bergketens. Het stedelijke milieu is voor hen oude wijn in nieuwe zakken.
Dieren als de gierzwaluw hebben een streep voor in de stad. Biologen noemen hen gepreadapteerd. Hun natuurlijke kenmerken blijken toevallig goed van pas te komen in een menselijke omgeving. Al kunnen bergsoorten ook bedrogen uitkomen. Als ze kliffen inruilen voor wolkenkrabbers, vinden ze naast steen en beton ook kunstlicht, lawaai en luchtvervuiling.
Muurbloempjes
Ook bij planten vinden we soorten die hun neus niet ophalen voor de stad. Ze hebben namen die weinig aan de verbeelding overlaten: muurvaren, steenbreekvaren, muurleeuwenbek. Die laatste migreerde uit het zuidoosten van Europa naar onze contreien. Je vindt zijn frêle stengeltjes en paarse bloemen vooral op verweerde muren, al kan je ze ook aantreffen op de zerken van oude graven. De muurleeuwenbek vindt zijn troeven in schaduw en vocht.
De muurvaren en de steenbreekvaren zijn waarschijnlijk inheemse soorten van rots- en klifrijke gebieden. Ze zijn aangepast aan een leven op een harde, verticale onderlaag. Dat type gebied komt van nature weinig voor in de Lage Landen, dus waren stenen stadswallen en huizen voor deze planten als het ware een gedekte tafel. Uitbreiding van het regionaal areaal bleef niet uit. Moderne materialen en bouwtechnieken bieden minder groeikansen dan oude wallen en muren. Vooral verweerd natuursteen met wat kalkrijke mortel ertussen doet muurvarens en gelijksoortige planten goed floreren.
Ook andere liefhebbers van een stevige ondergrond koloniseren het steen en beton van de stad. Al springen algen, cyanobacteriën en korstmossen minder in het oog dan varens.
De habitatkeuze van planten en dieren verschilt van soort tot soort. Ook binnen een soort kan de voorkeur variëren. Mannelijke en vrouwelijke planten en dieren kunnen het leefgebied in de stad anders waarderen en gebruiken. Dat bleek recent bij de kleine dwergvleermuis. De vrouwtjesvleermuizen letten meer op hoe bospartijtjes in het stedelijke weefsel aan elkaar verbonden zijn. Een goede, groene infrastructuur is belangrijk bij het voortplanten, want in die periode pendelen de vrouwtjes elke nacht tot vier keer over en weer om hun kroost te zogen. De mannetjes zijn minder kieskeurig. De eerlijkheid gebiedt me te melden dat biologen dat verschil al vaker vaststelden.
Vele soorten zien de stad als een compleet nieuw en lastig milieu. Door de verstedelijking zien ze hun functioneel leefgebied als sneeuw voor de zon verdwijnen. Maar voor andere fauna en flora maakt het weinig uit hoe wij een gebied op onze kaarten inkleuren. Zolang de omstandigheden, het juiste voedsel en andere hulpbronnen aanwezig zijn, kunnen ze in elk gebied overleven. Het stedelijk milieu past prima in hun ecologische kraam. Er zijn ook opportunistische soorten, die haast letterlijk in het kielzog van de mens een graantje meepikken.
Wij bezondigen ons nog vaak aan structureel hokjesdenken voor de leefgebieden van dieren en planten. Wij zien een loofbos, een rots, een stad. Aparte structuren, maar wat echt geldt, is functioneel leefgebied. De stad kan functioneel leefgebied bieden voor een rotssoort. Soorten bekijken ‘ons’ landschap door hun eigen evolutionaire bril. Sommige soorten veranderen aantoonbaar in de stad. Hun bouw, kleur en gedrag worden functioneel herkneed. Snelle evolutie in actie. Darwin zou de stad niet meer uitkomen.