Tropische wouden worden gekenmerkt door een enorme biodiversiteit, niet alleen aan dieren en planten, maar ook aan bomen.
Bomen en struiken verspreiden zich grofweg op twee manieren: door hun zaden over grote afstand mee te laten voeren door de wind en dieren, of door ze gewoon op de grond te laten vallen. Die tweede manier werkt niet altijd even goed, zo weten biologen al langer. In en op de bodem leven immers schimmels, insecten en andere kleinere beestjes die de zaden en kiemplanten om zeep helpen. Deze natuurlijke vijanden van de boomsoort hypothekeren dan de kansen om zich lokaal te verspreiden.
Volgens een team van Amerikaanse en Australische biologen is dat precies de reden waarom tropische wouden zo biodivers zijn, dus ook op het vlak van het bomenbestand. Ter illustratie: een stukje regenwoud in Brazilië of Indonesië kleiner dan een vierkante kilometer kan evenveel boomsoorten bevatten als miljoenen kilometers bos in gematigde klimaatzones in Europa, Noord-Amerika of Azië. Volgens de wetenschappers zorgt dit effect ervoor dat bomen van één soort niet de andere soorten in hun omgeving gaan verdringen. Het zorgt met andere woorden voor een stabiliserend effect waardoor zoveel mogelijk soorten de kans krijgen om zich te vestigen.
Het effect speelt immers niet over grote afstanden, hebben de onderzoekers ontdekt. Als een boomzaadje door de wind, door dieren of de grond of door vogels wordt meegenomen, komt het in een omgeving terecht waar de natuurlijke vijanden zich voornamelijk op andere boomsoorten focussen (de soorten in de nabije omgeving). Daardoor krijgt het zaadje daar wél de kans om te ontkiemen en uit te groeien tot een volwaardige boom.