Vijf tips voor een volle zee
24 oktober 2014 door DDCDe Vlaamse Regering gaat in november het strandvissen met warrelnetten verbieden. Experts hielden in 2010 in Eos al een pleidooi voor alternatieve vistechnieken, een betere regeling van de visserijdruk en beschermde gebieden.
De Vlaamse Regering gaat in november het verbod op strandvissen met warrelnetten goedkeuren. Die fijnmazige netten vangen vissen zonder onderscheid, en liggen daarom al decennia onder vuur. Volgens Natuurpunt stierven minstens een derde van de bruinvissen die dit voorjaar aangespoeld zijn in warrelnetten. Het verbod is een stap in de goede richting, maar wat moet er nog veranderen om onze visserij duurzamer te maken? Dat vroeg Eos in 2010 aan wetenschappers van het Vlaamse Instituut van Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) en het Institute for Marine Resources and Ecosystem Studies (IMARES) van Wageningen Universiteit.
1. Stimuleer alternatieve vistechnieken
De sleepnetvisserij, waarbij een schip een net voorttrekt, en in het bijzonder de boomkor, heeft geen al te beste reputatie. De boomkor is een trechtervormig net dat door een stalen buis wordt opengehouden en over de bodem wordt gesleept. Aan de buis zijn kettingen bevestigd die bodembewonende vissen zoals schol en tong opschrikken en in de netten doen belanden. De boomkorvisserij richt een ravage aan op de zeebodem en heeft als bijkomend nadeel dat er grote hoeveelheden brandstof voor nodig zijn.
De boomkorvisserij is vooral in de Noordzee populair – het is België en Nederland nog steeds de meest gebruikte vistechniek – en daar komt, ook in het belang van de sector, best verandering in, vertelt Kris Cooreman, visserij-expert en directeur van de onderzoeksafdeling visserij binnen het ILVO. ‘Door de boomkor te vervangen door een ander nettype kan op een milieuvriendelijkere manier op dezelfde soorten worden gevist. Zo kunnen lichtere netten worden gebruikt, waaraan in plaats van een stalen buis zogenoemde scheerborden zijn bevestigd. Die houden door de kracht van het water vanzelf het net open. Het resultaat is minder bodemschade en 40 tot 70 procent minder brandstofverbruik. Een andere optie is de flyshoot-visserij. Daarbij laat de vissersboot een touw van enkele kilometers lang op de zeebodem zakken terwijl hij een cirkel vaart. Ergens halverwege het touw hangt een klein netje. Als de boot terug bij zijn beginpunt is, wordt het touw binnengehaald. De cirkel wordt daarbij steeds kleiner en de bodembewonende vissen, die telkens een beetje opschuiven, worden in het net gedreven.’
Vissen met sleepnetten zal verdwijnen, omdat het simpelweg niet rendabel is
In sommige landen die al verder staan op het gebied van duurzame visserij, zoals de Verenigde Staten, zijn alternatieven voor de boomkor die op dit moment bij ons als relatief milieuvriendelijk gelden, al in ongenade gevallen. ‘De impact van aangepaste bodemsleepnetten is weliswaar minder groot, maar toch worden de structuur van de zeebodem en de dieren die er leven nog voortdurend beïnvloed’, zegt Han Lindeboom, hoogleraar mariene ecologie bij IMARES. ‘De bodem wordt als het ware geharkt in plaats van geploegd, zoals door de klassieke boomkor met kettingen.’ Volgens Cooreman hebben de alternatieve netten als voordeel dat ze geen al te radicale veranderingen aan de vissersboten vereisen – een volledige vloot veranderen doe je niet zomaar – maar zijn het slechts stappen in de goede richting. ‘Uiteindelijk moeten we naar passieve visserij. Daarbij worden bijvoorbeeld netten (staandwantnetten) met gewichtjes en vlotters op hun plaats gehouden zodat ze een verticale wand in het water vormen. Als je de locatie goed kiest, is het gewoon wachten tot de vissen vanzelf in het net zwemmen. Vissen met haken of visvallen zijn andere mogelijkheden. Het eerste kan met hengels of met ‘longlines’, tot enkele kilometers lange kabels waaraan haken zijn bevestigd. Het tweede gebeurt met lange lijnen waaraan kooien met aas hangen waar de vissen wel in, maar niet meer uit kunnen.’
Het aantal vissers dat overschakelt op alternatieve vistechnieken neemt gestaag toe – terwijl vroeger zowel in België als in Nederland vrijwel uitsluitend de boomkor werd gebruikt, vist vandaag nog 70 procent van de Belgische en 46 procent van de Nederlandse vloot exclusief met de boomkor. Het positieve imago en de stijgende populariteit van duurzaam gevangen vis zitten daar zeker voor iets tussen – al zijn de gangbare duurzaamheidslabels niet onbesproken. Volgens Cooreman is er nog een reden. ‘Een boomkorvisser verbruikt drie- à vierduizend liter brandstof per dag, een staandwantvisser amper honderd liter. De sleepnetvisserij zal in de toekomst verdwijnen, gewoon omdat het niet rendabel is. Passieve visserij is de toekomst.’
2. Verminder de bijvangst
Afhankelijk van de gebruikte vangstmethode gaat 10 tot 60 procent van de vangst weer overboord. Die ‘bijvangst’ bestaat voor een groot deel uit soorten die commercieel niet interessant zijn. Daarnaast worden ook exemplaren van waardevolle soorten soms teruggegooid, omdat ze beschadigd of te klein zijn – enkel exemplaren met een bepaalde minimumafmeting mogen worden verkocht – of omdat het quotum voor die soort is opgevist. Ongewenste vissen en andere dieren worden dan wel teruggegooid, de meeste onder hen zijn dood of ten dode opgeschreven. Het beperken van de bijvangst is dan ook een erg doeltreffende manier om de impact van de visserij terug te dringen.
Soms gaat driekwart van wat in de netten zit, terug overboord als ongewenste bijvangst
‘Het voordeel van passieve vistechnieken is niet alleen dat ze weinig energie vragen en minder schade veroorzaken aan het ecosysteem, maar ook dat ze veel selectiever zijn’, vertelt Cooreman. ‘Bij staandwantvisserij kies je het type net in functie van de soort die je wil vangen, en bij het gebruik van haken en vallen komt het erop aan de juiste haak of het juiste aas te gebruiken. Voor de Belgische en de Nederlandse vloot zijn vooral tong, schol en in mindere mate kabeljauw belangrijk. Die soorten kan je perfect bevissen met passieve methodes, zonder alles samen te harken om dan de helft terug te gooien, zoals dat bij de sleepnetvisserij gebeurt.’
De sleepnetvisserij kan inderdaad bezwaarlijk selectief worden genoemd. Vooral de garnaalvisserij met de boomkor maakt een slechte beurt. ‘Soms gaat tot 75 procent van het vangstvolume terug overboord’, aldus Coore-man. De bijvangst bestaat vooral uit kleine, jonge vissen, die zich nog niet hebben voortgeplant, waardoor het herstel van vispopulaties nog moeilijker wordt.
De aan het ILVO ontwikkelde pulskor probeert daar iets aan te doen. ‘De pulskor zweeft over de bodem en genereert daarbij zwakke elektrische pulsen. Die doen de garnalen opschrikken en in de netten belanden, terwijl andere dieren er amper op reageren.’ Zowel in Nederland als in België wordt onderzocht of de pulskor met andere stroomsterktes ook voor bepaalde vissoorten kan worden ingezet. ‘De techniek heeft volgens ons zeker toekomstmogelijkheden’, zegt Cooreman niet zonder trots.
Nederland experimenteert voor de vangst van tong en schol met de hydrorig. ‘Ook de hydrorig zweeft over de bodem en is zo gebouwd dat er waterwervelingen ontstaan die de vissen opschrikken’, legt Bob van Marlen van de afdeling visserij bij IMARES uit. ‘Het systeem moet nog worden geperfectioneerd, maar de eerste testen tonen al aan dat het minder bijvangst oplevert.’
Ook aanpassingen aan de netten kunnen de bijvangst aanzienlijk terugdringen. ‘Een net met vierkante mazen, die in tegenstelling tot ruitvormige mazen niet vernauwen als eraan wordt getrokken, biedt meer ontsnappingsmogelijkheden’, vertelt Cooreman. ‘Daarnaast kunnen bovenaan in het net ontsnappingszones met grote mazen worden aangebracht. Een aantal soorten zoals schelvis en wijting probeert immers instinctief naar boven te vluchten als ze zich bedreigd voelen.’
Uit vergelijkende studies blijkt dat technische aanpassingen en het gebruik van passief vistuig de bijvangst in bepaalde gevallen fors kunnen terugdringen. Ze veranderen echter weinig aan de kern van het probleem: de slechte conditie van de visbestanden. Net doordat een aantal soorten zo intensief wordt bevist, neemt het aandeel jonge dieren en exemplaren van ongewenste soorten in de netten toe. Minder vissen lijkt onvermijdelijk.
3. Verander het quota-systeem
Elk jaar bepalen de Europese visserijministers samen hoeveel elk land in de EU van een bepaalde vissoort mag vangen, vaak met hoogoplopende discussies tot gevolg. Die quota worden bepaald op basis van wetenschappelijke adviezen. ‘Die adviezen steunen op de vangstcijfers van de voorbije jaren’, legt Kelle Moreau van de sectie Visserijbiologie aan het ILVO uit. ‘Maar we moeten niet alleen weten hoeveel ton van een bepaalde soort is opgevist, ook de leeftijdsstructuur van de populaties is van belang. Daarom nemen wetenschappers stalen van de vangsten om de leeftijd van de dieren te achterhalen. Dat kan op basis van de gehoorsteentjes, die een soort groeiringen vertonen.’ Omdat de vangstgegevens geen volledig beeld schetsen – de jongste dieren worden immers weer overboord gegooid – gaan de onderzoekers ook zelf de zee op. ‘Door te vissen met fijnmazige netten brengen we het aantal jonge exemplaren in kaart. Daarnaast corrigeren we de data van de vissers, die uiteraard vissen waar er veel vis zit, door telkens op vaste plaatsen stalen te nemen.’ Met die gegevens weten we hoe het met de visbestanden is gesteld, en dus ook hoeveel er mag worden gevangen.
Als beheersinstrument zijn quota echter waardeloos, vindt Moreau. ‘Quota verhinderen niet dat vis gevangen wordt, enkel dat hij op de markt komt. Als een visser op tong vist en bijvoorbeeld ook kabeljauw in zijn netten vindt, dan zal hij, als het quotum voor kabeljauw op dat moment al is opgevist, die dieren (dood) overboord moeten gooien.’ Omdat bijvangsten evengoed impact hebben op de conditie van visbestanden, wordt het volgens Moreau hoog tijd dat ze in rekening worden gebracht bij het bepalen van de quota. Wetenschappers van het ILVO gaan geregeld met visserboten mee om de samenstelling van de bijvangst te bemonsteren. In Nederland nemen enkele vissers sinds begin dit jaar zelf stalen van hun bijvangst, die door wetenschappers bij IMARES worden onderzocht. ‘Nu werken twaalf boten aan dat project mee’, zegt Floor Quirijns van de afdeling visserij bij IMARES, ‘en dat zullen er snel meer worden. Zo krijgen we op een efficiënte manier veel informatie.’
Een andere tekortkoming van quota is dat ze telkens maar op één soort van toepassing zijn, terwijl er bij actieve vismethodes altijd verschillende soorten samen worden gevangen. ‘Eigenlijk zou bij het opstellen van de quota voor een soort ook rekening moeten worden gehouden met informatie over de kwetsbaarheid van al die andere soorten die in de netten belanden’, zegt Moreaus collega Els Torreele. ‘In de praktijk komt zo'n 'multi-soortenaanpak' erop neer dat de visserij op een aantal soorten die samen worden gevangen stopgezet wordt als het quotum voor de kwetsbaarste soort is opgevist. De uitwerking daarvan wordt echter nog volop bestudeerd.’
‘Daarnaast houden quota geen rekening met de impact van recreatieve visserij’, gaat Torreele verder. ‘Ook natuurlijke factoren die de samenstelling van de visbestanden kunnen beïnvloeden, zoals ziektes, vervuiling, predatie en klimaatverandering, worden bij het opstellen van de quota buiten beschouwing gelaten. Als we de visbestanden goed willen beheren, moeten we met het volledige ecosysteem en met veel meer parameters rekening houden, alleen is het niet zo eenvoudig om die in statistische modellen op te nemen.’
4. Baken beschermde gebieden af
Om het herstel van de visbestanden te bevorderen, zien veel wetenschappers heil in de afscherming van gebieden voor vissers, de zogenoemde marien beschermde gebieden of MPA’s (Marine Protected Areas). Volgens Kris Hostens van de sectie milieuonderzoek aan het ILVO hebben experimenten overal ter wereld aangetoond dat MPA’s op korte termijn een positieve invloed hebben op de visbestanden. ‘Het inrichten van een MPA in de Georges Bank (een zone in de Atlantische oceaan ter hoogte van Boston, red.) heeft bijvoorbeeld in enkele jaren geleid tot een herstel van onder meer de kabeljauwbestanden en het bodemleven. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan het nut van MPA’s. Bovendien bieden ze ook voordelen voor de visserijsector omdat ze de vissen de kans geven om zich ongestoord voort te planten voor ze worden gevangen.’
Voor één kilogram gekweekte zalm is drie tot vijf kilogram wilde vis nodig.
Ook Lindeboom is gewonnen voor de afbakening van gebieden waarin bijvoorbeeld geen visserij met bodemsleepnetten wordt toegelaten. ‘Op dit moment zijn in de Noordzee weliswaar waardevolle gebieden aangeduid in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, maar dat heeft niets te maken met de bescherming van commercieel belangrijke visbestanden.’ Alleen in de zogenoemde scholbox in de Noordzee is sinds 1989 geen visserij met de zwaarste boomkortypes toegelaten, in een poging het scholbestand er in deze ‘kraamkamer’ weer bovenop te helpen. ‘Maar dat heeft niet gewerkt, omdat de jonge schol uit het gebied is weggetrokken’, zegt Lindeboom. ‘Misschien hadden de lichtere boomkortypes toch nog te veel invloed of zit de klimaatverandering er voor iets tussen.’
Ook andere experimenten met MPA’s bleken niet altijd even succesvol. ‘Het afbakenen van beschermde gebieden rond Schotland heeft niet geleid tot een herstel van de kabeljauwbestanden’, vertelt Moreau. ‘In de periode waarin de visserij aan banden werd gelegd, is alleen de zeehondenpopulatie verdrievoudigd. Ook dat voorbeeld toont aan dat het aanduiden van MPA’s geen garantie is voor herstel en dat je met verschillende factoren binnen het ecosysteem rekening moet houden.’
Het idee van marien beschermde gebieden wordt door de vissers niet op gejuich onthaald. De gebieden met de hoogste biodiversiteit – die dus in aanmerking komen om als MPA te worden aangeduid – zijn immers niet toevallig de beste visgronden. ‘MPA’s hoeven op termijn niet altijd volledig te worden afgesloten’, nuanceert Hostens. ‘Rekening houdend met de soorten die er voorkomen, kunnen bepaalde selectieve vistechnieken nog worden toegelaten. Vissers zullen in het begin misschien financiële compensaties moeten krijgen voor het verlies aan visgronden, maar op langere termijn zullen de voordelen de initiële verliezen ruimschoots overtreffen.’
Volgens Moreau zijn vooral real time closures een beloftevol beheersinstrument. ‘Vissen is dan enkel verboden in bepaalde periodes, wanneer er veel jonge dieren voorkomen. Zo’n verbod wordt bijvoorbeeld ingesteld in de Keltische Zee (ten zuiden van Ierland, red.) op het moment dat de kabeljauw zich er voortplant. Zodra er een bepaald percentage vrouwtjes met eitjes wordt gevangen, moeten de vissers zich uit het gebied terugtrekken. Aangezien de jonge dieren toch wegzwemmen uit het gebied, heeft het geen zin de visvangst er het jaar rond te verbieden.’
5. Maak aquacultuur milieuvriendelijker
De helft van de vis op ons bord komt uit aquacultuur. Aquacultuur kan de druk op sommige wilde visbestanden verminderen, maar is zelf niet vrij van kritiek. Bepaalde in gevangschap gekweekte soorten zoals zalm en tonijn worden gevoerd met speciaal daarvoor gevangen en tot vismeel vermalen minder waardevolle vissoorten zoals ansjovis en sardines, waardoor het probleem van de overbevissing gewoon dreigt te verschuiven. Zo is voor één kilogram gekweekte zalm drie tot vijf kilogram wilde vis nodig.
Aan die problemen wordt echter gewerkt, vertelt Daan Delbare van de sectie aquacultuur aan het ILVO. ‘Het probleem is dat zeevissen, in tegenstelling tot zoetwatervissen, niet in staat zijn om bepaalde vetzuren zoals EPA en DHA zelf aan te maken. Ze krijgen die binnen via de kleine visjes die ze eten, die ze op hun beurt uit algen halen. Er zal dus altijd een bepaald percentage vismeel of visolie in de voeding nodig zijn, maar er wordt onderzocht hoe dat aandeel zo laag mogelijk kan worden gehouden, onder meer door de vetzuren rechtstreeks uit algen te halen. Dat proces is voorlopig echter nog erg omslachtig en duur. Maar in de voeding voor zalm is vismeel bijvoorbeeld al voor een groot deel vervangen door sojameel, Andere ‘vegetarische’ zoetwatersoorten zoals tilapia kunnen in principe zelfs volledig plantaardig worden gevoed.’
Daarnaast zouden we er volgens Delbare goed aan doen ons te concentreren op soorten die relatief laag in de voedselpiramide staan. ‘Die soorten zetten voer veel efficiënter om in lichaamsgroei. Voor één kilogram tong, een soort die hoofdzakelijk leeft van bodemorganismen en niet al te veel beweegt, is ongeveer één kilogram voer nodig. Voor één kilogram tonijn, een dynamisch toproofdier, is dat ongeveer tien kilogram.’
Volgens Delbare kan aquacultuur de visbestanden niet alleen ontlasten maar ook helpen om ze terug op peil te brengen. ‘Experimenten met het uitzetten van gemerkte, gekweekte tarbot in de Noordzee hebben uitgewezen dat die dieren zich prima aanpassen aan een leven in het wild. Dat moet ook met tong lukken. We zouden bijvoorbeeld op verschillende plaatsen langs de kust kleine kweekcentra kunnen bouwen – enkele miljoenen jonge exemplaren kweken is zelfs in een relatief kleine kweekinstallatie niet moeilijk – maar daarvoor is internationale samenwerking nodig. Niemand wil investeren in het uitzetten van vis die daarna door vissers uit de buurlanden wordt opgevist.’
Dit artikel verscheen in januari 2010 in Eos.