Vogelembryo’s hebben dinokop

Ornitologen hebben twee botjes die standaard waren bij dinosauriërs, nooit kunnen terugvinden in volwassen vogels. Maar in embryo’s zijn ze nog aanwezig.

 

Vogels zijn de erfgenamen van de dinosauriërs. Op het eerste gezicht zou je dat natuurlijk niet zeggen, en ook anatomisch verschillen ze enorm van de vervaarlijke beesten die miljoenen jaren geleden op aarde rondliepen.

Sinds het uitsterven van de (niet-vliegende) dinosauriërs, ruim zestig miljoen jaar geleden, hebben vogels een heel eigen evolutionair traject gevolgd. Daarbij verloren ze steeds meer kenmerken die eigen waren aan hun voorouders zoals de Tyrannosaurus en de Velociraptor. In de loop der tijd verloren ze bijvoorbeeld hun tanden, en ontwikkelden ze een bek of snavel. Bovendien groeide hun relatieve volume aan herseninhoud, en ook de ogen werden in vergelijking met de omvang van de kop (veel) groter.

Maar terwijl hun kop kleiner werd, verloren vogels ook enkele botten die vroeger onlosmakelijk met een dinoschedel waren verbonden. Of dat leek in ieder geval zo, want volgens Chileense paleontologen zijn ten minste twee dinobotjes niet helemaal verdwenen in de vogelkop.

De onderzoekers kwamen er tijdens een nauwgezette studie van vogelembryo’s achter dat twee kleine beentjes – die in dinofossielen allebei achter de ogen liggen – nog duidelijk aanwezig zijn in de vroegste levensfase. Tijdens de groei vergroeien die beentjes echter met de oogkassen, waardoor ze zelfs bij pasgeboren kuikens al niet meer te onderscheiden zijn.

De vondst toont aan dat de evolutie van vogels zeer geleidelijk verliep, en dat anatomische kenmerken niet zomaar verdwenen, maar werden opgenomen in nieuwe, verbeterde structuren.