Onderzoek van een 800.000 jaar oude tand werpt een nieuw licht op de aftakpunten van onze stamboom.
In 1994 ontdekten paleoantropoloog José María Bermúdez de Castro (Universidad Complutense de Madrid) en zijn team in een grot in de Sierra de Atapuerca een 800.000 jaar oud menselijk fossiel. Deze resten werden nu nader onderzocht door wetenschappers van onder meer de universiteit van Kopenhagen en het Spaanse onderzoekscentrum CENIEIH dat gespecialiseerd is in de menselijke evolutie. Met behulp van massaspectrometrie keken zij verder terug in de tijd dan ooit tevoren. Verder terug in de stamboom van de mens, om precies te zijn.
Massaspectrometrie is een techniek waarmee men uit een beperkte hoeveelheid onderzoeksmateriaal – een tand, in dit geval – toch isotopen, moleculen en molecuulcomplexen kan identificeren, kwantificeren en profileren. ‘Dat maakte het mogelijk voor het eerst een drempel over te stappen,’ stelt hoofdauteur van het onderzoeksrapport Enrico Cappellini in Nature. ‘Veel van wat we tot nog toe wisten, leidden we af uit ofwel DNA-onderzoek ofwel de studie van de fysieke vorm en structuur van fossielen. Omdat DNA in de loop der eeuwen afgebroken wordt, was het oudste teruggevonden genetisch materiaal niet ouder dan 400.000 jaar.’
Nu konden Cappellini en co dus dubbel zo ver terug. Wat zijn hun eerste en belangrijkste bevindingen? Nieuwe informatie over de aftakpunten in de menselijke stamboom, zo blijkt: ‘Proteïne-analyse leverde ons bewijsmateriaal op voor een nauwe relatie tussen onszelf, de Homo sapiens, de neanderthaler, de Denisovamens en de Homo antecessor.’ Over die laatste woedt al heel lang een stevig debat: is hij een voorvader van de mens en de neanderthaler, of een evolutionaire overgangsvorm? Hoofdrapporteur Frido Welker: ‘Onze onderzoeksresultaten ondersteunen de piste dat het een zustergroep is van de groep waarin de drie anderen zitten.’