Paleontoloog Thierry Smith neemt ons mee door de familiegeschiedenis van primaten.
Smith: ‘Voor de eerste primaten moeten we minstens 56 miljoen jaar terug, naar het vroege eoceen. Na het uitsterven van de dinosauriërs, 66 miljoen jaar geleden, kenden de zoogdieren hun succesperiode. In tien miljoen jaar ontwikkelt zich een groep met een paar typische kenmerken, die wetenschappers later 'primaten' zullen dopen. Hebben de meeste andere zoogdieren nog ogen opzij, dan zijn die van primaten naar voren gericht. Ze kunnen er in stereo mee zien, wat hen een goed dieptezicht geeft. Primaten hebben ook een opponeerbare duim en grote teen, waarmee ze iets kunnen vastgrijpen. Bij de andere zoogdieren staan ze nog samen met de andere vingers en tenen. En primaten hebben nagels in plaats van klauwen aan voor- en achterpoten.'
Wat is het oudste primatenfossiel?
'De vroegste primaat die we vandaag kennen is Teilhardina, die zo'n 56 miljoen jaar geleden leefde. Hij werd in de jaren 1920 ontdekt hier in België, in Dormaal. Op die Vlaams-Brabantse vindplaats hebben medewerkers van ons Instituut nog veel andere vroege zoogdieren gevonden. De Franse paleontoloog en jezuïet Pierre Teilhard de Chardin beschreef de primaat in 1927 op basis van enkele kaakbeentjes en losse tanden. Hij doopte hem Omomys belgicus, later hernoemd tot Teilhardina belgica. In totaal zijn nog zo’n 300 fossielen van het primaatje opgegraven, ook delen van de ledematen, waardoor we nog een beter zicht kregen op hoe Teilhardina belgica eruitzag: een kleine, sprongkrachtige viervoeter met flexibele ellebogen en heel lange vingers, ideaal om mee in bomen te klimmen.’
Leefde het primaatje uitsluitend in onze streken?
‘In Azië en Noord-Amerika zijn nog fossielen van Teilhardina-soorten gevonden. En die in Azië hebben nog enkele primitievere kenmerken. Het primaatje ontstond dus mogelijk in het Oosten en migreerde tijdens een wereldwijde klimaatopwarming 56 miljoen jaar geleden naar Europa via dichte subtropische bossen. Later bereikte het dan Noord-Amerika via Groenland, dat toen een beboste landbrug vormde tussen de twee noordelijke continenten.’
‘Teilhardina is een ontzettend belangrijke vondst voor de primatologie, want het is nog altijd de oudste primaat die we kennen. Teilhardina is voorlopig ook de vroegste telg van de Haplorhini (‘droge neuzen’), de tak van de spookdiertjes en apen, met ook mensapen en de mens. 'Onze' tak dus.'
Belgisch fossiel is de oudste primaat, de dierengroep waartoe ook wij behoren
De andere vroege afsplitsing, de Strepsirrhini of halfapen (‘natte neuzen’), omvat de lemuren en lori's. In Indië hebben we met ons team de meest primitieve fossielen van de Strepsirrhini gevonden, van 54,5 miljoen jaar oud. Door de twee vroegste groepen te vergelijken en de kenmerken te detecteren die ze gemeen hebben, krijgen we een beeld van hoe hun gemeenschappelijke voorouder, de alleroudste primaat, er moet hebben uitgezien.’
En hoe zag die allervroegste primaat eruit?
‘De huidige muismaki komt nog het meest in de buurt: pluimgewicht, grote ogen, goeie grijphanden en -voeten, en een krachtige sprong.’
Waar stond de wieg van de primaten?
‘Dat weten we nog niet. Misschien in Azië, want daar zijn de meeste primitieve primaten gevonden uit het vroege eoceen. Maar in Afrika en Indië zijn nog te weinig opgravingen gedaan naar primaten uit die periode, dus het blijft mogelijk dat ze daar ontstonden.
Hoe ging het evolutionaire pad van de primaten verder?
‘Nog zo’n 20 miljoen jaar zullen er alleen primaatjes rondlopen ter grootte van de huidige lemuren. Maar aan het eind van het eoceen, zo’n 34 miljoen jaar terug, ontstaat uit de Haplorhini een groep primaten met grotere hersenen, met een voorhoofd dat uit één stuk bestaat, met minder tanden, een plattere snuit, en ogen die nog meer naar voren gericht zijn. Dit zijn de ‘apen’ (ook wel Anthropoidea). In de regio Fajoem in Egypte zijn fossielen teruggevonden van die eerste apen. Ze worden oude-wereld-apen of smalneusapen genoemd, voorlopers van de huidige bavianen, langoeren, makaken en ook van de mens.
De mens is maar een zijtakje in de enorme stamboom van de primaten
'Bepaalde van die smalneuzen moeten meer dan 30 miljoen jaar geleden het totaal geïsoleerde Zuid-Amerika hebben bereikt – misschien op 'vegetatie-eilanden' die loskwamen van Afrika en over de oceaan dobberden. De apen die op Zuid-Amerika verder diversifieerden, noemen we nieuwe-wereld-apen of breedneusapen. Vandaag zijn onder meer brulapen en kapucijnapen nog telgen van die Zuid-Amerikaanse tak.’
De mens is nog veraf?
‘De mens komt pas later. Laat in het oligoceen, zo’n 25 miljoen jaar geleden, splitsen de mensapen zich af van de andere smalneusapen. De mensapen (Hominoidea) zijn staartloos en hebben een minder beweeglijke ruggengraat (de laatste wervels zijn gefusioneerd tot het stuitbeen). Ze evolueren in twee groepen: de grote mensapen of mensachtigen en de kleine mensapen of gibbons. Tegen het einde van het mioceen, zo’n 8 à 9 miljoen jaar geleden, splitsen de grote mensapen in twee lijnen: een die naar de gorilla’s, en één die naar de mensen, chimpansees en bonobo’s leidt. En, vanaf 7 miljoen jaar geleden gaan de vroege mensen (Hominini, denk maar aan Sahelanthropus ‘Toumaï’, Australopithecus ‘Lucy’ en later de Homo-soorten) een andere weg op dan de voorouders van de moderne chimpansees en bonobo’s. Homo sapiens is geen eindpunt, zoals veel mensen nog altijd denken. De mens is maar een zijtakje in de enorme stamboom – of eerder dichtbegroeide ‘stamstruik’ – van de primaten.’
Thierry Smith geeft een lezing over de evolutie van primaten tijdens de nocturne op donderdag 16 november 2017.