Waar paaltjes verdwijnen, verdwijnt ook de grauwe klauwier
21 februari 2015 door TVDoor van kleine stukjes grond één grote lap te maken, sneuvelen er heel wat paaltjes, struiken en bomen, en dat is precies wat de klauwieren nodig hebben.
De grauwe klauwier gaat er op achteruit in streken waar boeren stukken grond uitwisselen om hun eigen deel samenhangender te maken. Door van kleine stukjes grond één grote lap te maken, sneuvelen er heel wat paaltjes, struiken en bomen, en dat is precies wat de klauwieren nodig hebben.
Zaterdag 21 februari reikte de Universiteit Antwerpen voor het eerst de aan veldornitholoog Wim Dings opgedragen Ornithologieprijs uit. Het bekroonde proefschrift van master in de biologie Lore De Middeleer (foto rechts) werpt licht op het droeve lot van de grauwe klauwier.
De zangvogel die in de lente vanuit Afrika hierheen komt, vestigt zich na die lange reis soms op eerder vreemde plekken, zo bleek enkele jaren geleden uit het PhD-proefschrift van Franck Hollander (UCL). De jonge bioloog vond namelijk heel wat klauwieren op open plekken in het bos, waar ze aanzienlijk minder voedsel voor hun jongen vinden dan in nabijgelegen landbouwgebieden. Misschien laat de vogel zich misleiden, bedachten Hollander en zijn promotor Hans Van Dyck in een volgend artikel, omdat er in het bos grotere maar minder insecten zitten, of omdat er wanneer de vogels arriveren veel voedsel te vinden is, maar later in het seizoen niet meer.
Dries Van Nieuwenhuyse, in het dagelijkse leven managementexpert, had een andere hypothese. Al sinds 1983 trekt de vogelliefhebber elke zomer naar de Gaume, in het uiterste zuiden van ons land, op zoek naar klauwieren met en zonder nest. Hij hield doorheen de jaren zorgvuldig bij waar hij de vogels aantrof, en kreeg zo gaandeweg de indruk dat de klauwieren elkaars gezelschap opzochten, mogelijk in die mate dat ze met een minder geschikte broedplaats vrede zouden nemen om toch maar dicht bij elkaar te kunnen zijn. En hij vond in masterstudente biologie Lore De Middeleer (UGent) de ideale partner om uit te zoeken of zijn uitgebreide dataset die zienswijze ondersteunt.
“Dat had nogal wat voeten in de aarde,” geeft De Middeleer toe, “want met de ruimtelijke statistiek die daarvoor nodig is zijn nog niet zoveel onderzoekers vertrouwd. Ik heb dus lang gezocht hoe ik correct kon analyseren of de klauwieren inderdaad dichterbij elkaar zitten dan je zou verwachten als ze zich willekeurig of net zo ver mogelijk uit elkaars buurt zouden vestigen. Omdat hun leefgebied sowieso doorkruist wordt door ongeschikte habitats als woonkernen en dichte bossen is het met de meest gebruikte methodes in dit geval altijd prijs. Maar wat we echt wilden weten is of de vogels ook binnen het geschikte gebied elkaars gezelschap zoeken. Dat vergt een wat slimmere analyse.”
Die wees uiteindelijk uit dat de vogels in twee derde van de bijgehouden jaren inderdaad geclusterd voorkomen. “Dat bleek vooral afhankelijk van het aantal vogels,” vertelt De Middeleer. “heb je er twee, drie of meer per vierkante kilometer, dan zitten ze doorgaans in elkaar buurt. We zagen ook dat sommige valleien veel sneller volliepen dan andere.” Dat waren doorgaans de valleien waar het meeste mannetjes zaten – die arriveren het eerst. “Vrouwtjes moeten dan geen twee keer nadenken waar ze neerstrijken.” En dat doen ze niet alleen omdat ze daar vlotter een vakantielief vinden, ontdekte De Middeleer toen ze de klauwieren in mei en juni 2013 dagelijks in de gaten hield.
“Van nogal wat schijnbaar monogame zangvogels is inmiddels geweten dat ze ook wel eens in de bosjes duiken met een aantrekkelijke vogel die niet hun broedpartner is,” glimlacht De Middeleer. “In de hoop ook daarmee nog enkele jongen te verwekken, die het vrouwtje dan gewoon in haar eigen nest grootbrengt. Zo zag ik tijdens mijn observaties af en toe wel eens een klauwier het bij de buren proberen. Dan is het zeker een voordeel als je niet te ver uit elkaars buurt zit.” Wat ook zou kunnen, denkt De Middeleer, is dat de vogels ervan uitgaan dat er in een gebied waar al veel andere klauwieren zitten vast ook veel voedsel te vinden is. Hollander en Van Nieuwenhuyse zouden dus allebei gelijk kunnen hebben: als de eerste vogels zich vergissen, lokken ze de anderen in de val.
Misschien is er echter nog een andere reden waarom de vogels zich minder vaak op het platteland vestigen, vermoedt De Middeleer. Uit haar analyse van de schommelende aantallen klauwieren en hun verspreiding in de afgelopen decennia blijkt dat de populatie er tussen '83 en '96 op vooruit ging, om sindsdien weer stilaan achteruit begon te boeren, van zo'n 160 naar een honderdtal paartjes. En dat de vogels in sommige valleien van jaar op jaar plots volledig verdwenen waren.
Hoewel ze van de Waalse overheid niet te weten kwam welke werken er daar in die periode precies verricht waren, weet De Middeleer wel tegen welke achtergrond die onmiskenbare achteruitgang tot stand kwam. “Er is in die streek nogal wat ruilverkaveling, wat wil zeggen dat landeigenaars stukken grond uitwisselen zodat hun eigen grond een wat samenhangender geheel vormt, dat ze dan intensiever kunnen bewerken. Maak je van al die kleine stukjes één grote lap, dan sneuvelen er doorgaans heel wat paaltjes, struiken en bomen, en dat is precies waar de klauwieren van houden.”
Zeker in het begin van het seizoen, zag De Middeleer, zoeken de mannetjes naar hoge, open plekken zoals grote bomen om daar al roepend en zingend een vrouwtje te proberen lokken – ook die bomen vinden ze overigens volop rondom de vermaledijde open plekken in het bos waar ze later te weinig voedsel vinden. “Later in het seizoen, wanneer ze een nest hebben dat ze kost wat kost verborgen willen houden voor nestrovers als de Vlaamse gaai, dan zoeken ze vooral struikgewas waarin ze kunnen wegduiken als het nodig is. Maar ook dat moet er steeds vaker aan geloven.”
Terwijl ze met haar verrekijker op pad was kwam De Middeleer, zelf opgegroeid op een bioboerderij, uiteraard wel eens een landbouwer tegen, die ze dan in haar beste Frans te woord stond. “Eerst wilden die altijd weten of ik van de overheid was,” grijnst ze. “Vervolgens bleek dat ze de vogel helemaal niet kenden. Dan is je motivatie om zo'n vogel die helemaal uit Afrika naar hier komt toch wat struikgewas te gunnen natuurlijk beperkt. Het is goed dat de overheid maatregelen neemt – er zijn in de regio nogal wat stukjes land beschermd via het Europese Natura 2000-programma – maar het zou ook geen kwaad kunnen om de boeren wat beter te informeren.”