In de herfst laten vele planten – vooral bomen – hun bladeren vallen. Waarom doen ze dat? Het lijkt zo’n verspilling.
Om te kunnen groeien, hebben planten zonlicht, voedingsstoffen en water nodig. De voedingsstoffen en het water halen ze uit de grond, het zonlicht vangen ze op met hun bladeren. Om zonlicht te kunnen opnemen, gebruiken de bladeren het chemische product chlorofyl – wat in het Nederlands ook bladgroen wordt genoemd – en zoals die naam al doet vermoeden, is dat de stof die bladeren hun groene kleur geeft. Chlorofyl zet zonlicht om in bouwstoffen die bomen en planten nodig hebben om te groeien. Dit proces heet fotosynthese.
In de zomer doen planten heel veel aan fotosynthese, omdat ze dan enorm veel licht krijgen en omdat het warm is. De bouwstoffen die ze aanmaken, bestaat voornamelijk uit suiker en wordt gebruikt om nieuwe bladeren, bloemen en zaadjes te maken.
In de winter zijn de omstandigheden minder comfortabel. De dagen zijn korter, het wordt kouder en er is minder zonlicht. Voor mensen is dat geen probleem – als we het koud hebben, doen we een extra trui aan – maar bomen kunnen dat natuurlijk niet. Als het erg koud wordt en het vriest, kunnen hun bladeren beschadigd raken.
Een leuk experimentje om met de kinderen uit te proberen op een koude herfstdag, is achterhalen wat er met een blad van een boom gebeurt als het bevriest. Verzamel een aantal verschillende bladeren die nog groen zijn en steek ze in de diepvriezer of het vriesvak van de ijskast. Laat ze een dag zitten, zodat ze volledig bevroren raken en haal ze er dan weer uit. Het kan een tijdje duren vooraleer ze volledig ontdooid zijn.
Sommige bladeren zijn heel sterk en kunnen er goed tegen. Een hulstblad, bijvoorbeeld, zal er exact hetzelfde uitzien na zijn bezoekje aan de diepvriezer als ervoor. Maar als je hetzelfde probeert met een zacht blad, zoals een berkenblad, dan zal je iets heel anders te zien krijgen.
Voor bomen met bladeren die niet tegen de vrieskou kunnen, is de winter geen makkelijke periode. Als hun bladeren bevriezen, verliezen ze vele goede stoffen die in het blad worden opgeslagen, vooral de voedingsstoffen die ze oorspronkelijk uit de grond halen.
Die voedingsstoffen gebruiken ze om bladgroen aan te maken en zijn ze liever niet kwijt. Daarom breken planten en bomen de chlorofyl terug af om de voedingsstoffen eruit te halen en te bewaren in hun wortels, die beschermd zijn tegen de koude.
Naargelang de planten het chlorofyl afbreken, verliezen de bladeren hun groene kleur. Wat overblijft zijn andere chemische stoffen die we normaal gezien niet zien. De belangrijkste daarvan heet carotenoïde – dat is de stof die wortels oranje maakt.
Afhankelijk van de stoffen die te vinden zijn in de bladeren, kunnen ze verschillende tinten geel, oranje of zelfs rood krijgen. Die chemische stoffen bevatten geen voedingsstoffen, en dus neemt de plant de moeite niet om ze af te breken en laat die ze gewoon in de bladeren zitten.
Eens alle chlorofyl eruit is gehaald, sterft het blad. Naarmate het uitdroogt, krijgt het blad een bruinige kleur en wordt het dor. Dat is wanneer het van de boom valt.
In de lente worden de dagen weer langer en geleidelijk stijgt de temperatuur. De bomen gebruiken dan de voedingstoffen die ze in hun wortels hebben opgeslagen om nieuwe bladeren aan te maken, tot ze klaar zijn voor de zomer wanneer ze weer veel aan fotosynthese kunnen doen.
Vertaling: Freja Verachtert