Voor de kust van Zeebrugge moet een vrij omvangrijke kolonie walrussen hebben geleefd. Op dezelfde plek bevinden zich miljoenen jaren oude resten van oerwalvissen. Eos ging mee op fossielenjacht.
Op het dek weerklinkt uit alle kelen een langgerekt en teleurgesteld ‘oooooh’. Wat Nederlands paleontoloog Klaas Post in zijn handen houdt blijkt bij nader inzien geen gigantisch bot, maar een stuk verkleurd hout te zijn. Post speurt meteen verder in de berg schelpen en zeewier die we zopas hebben opgevist.
Een paar uur geleden ging ik samen met Post en wetenschappers van het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) aan boord van het onderzoeksschip Simon Stevin. We varen nu op de plaats waar wetenschappers eerder al fossielen van walvissen en walrussen bovenhaalden. Dat is wat we ook vandaag hopen te doen. De verwachtingen zijn hooggespannen. ‘Dit zou de grootste en meest zuidelijk gelegen fossiele walruskolonie ter wereld kunnen zijn.’
Bot vangen
Even terug in de tijd. Geregeld vinden vissers voor de Belgische kust fossielen in hun netten. Bodemlagen van verschillende ouderdom liggen hier dicht onder het oppervlak. Vaak gaat het om resten van mammoeten, maar af en toe zit er iets speciaals tussen, zoals een walrusschedel. De oudste vondsten dateren al van meer dan 25 jaar geleden.
De fossielen verkeren doorgaans in prima staat. Er doken al resten op van zowel mannelijke als vrouwelijke exemplaren, en zelfs van een jong. Dat alles wijst erop dat de botten niet zijn komen aanspoelen, maar dat de dieren hier hebben geleefd. De vraag was al die tijd alleen: waar?
Ook walvisfossielen zijn geen uitzondering. Doorgaans zijn die vrij jong – minder dan 12 miljoen jaar oud – en weinig bijzonder. Maar in 1996 brengt een schip een wervel aan land die wel opzien baart. Hij behoorde duidelijk toe aan een grote walvisachtige. In de daaropvolgende jaren duiken er sporadisch soortgelijke fossielen op. Ze komen terecht in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam, waar Post al twintig jaar de zoogdierencollectie beheert. Post en zijn collega’s besluiten dat het om de resten van oerwalvissen moet gaan, meer dan 40 miljoen jaar oud.
Net als bij de walrusfossielen blijft onduidelijk waar de beenderen precies in de netten verzeild waren geraakt. Tot een visser in 2015 nog een paar bijzondere walviswervels bovenhaalt. Daarop keert Post met enkele collega’s op een afgehuurde vissersboot naar de vermoedelijke vindplaats terug, vlakbij de vaargeul Het Scheur, voor de kust van Zeebrugge. En ja hoor (opgepast: flauw grapje) ook dit keer vangen de paleontologen bot. Opnieuw resten van een oerwalvis, maar ook van walrussen en een oeros. Die collectie willen de paleontologen met deze boottocht graag nog wat uitbreiden.
Vruchtbare grond
De Simon Stevin is uitgerust met een boomkor, een sleepnet achter een metalen buis, waarmee normaal op tong en schol wordt gevist, maar vandaag op fossielen. Na ongeveer vijftien minuten vissen kiepert de bemanning de inhoud op het dek, en kan de zoektocht beginnen.
Post en collega-paleontoloog Bjorn De Wilde storten zich op de vangst. Tussen de schelpen en het zeewier spartelen vissen en garnalen. Krabben zoeken in alle richtingen een veilig heenkomen. Het is oppassen geblazen voor de kleine pieterman, een minuscuul visje met een giftige stekel op de rug, dat zich in het zand ingraaft. Elke zomer zien badgasten hun strandwandeling vroegtijdig eindigen na een aanvaring met het nijdig dingetje. Verhalen over vissers met armen opgezwollen tot aan de schouder doen de ronde. Ik hou mijn handen veiligheidshalve thuis.
Zowel Post als De Wilde zijn amateurpaleontologen. De Wilde werkt als bodemsaneringsdeskundige en ging als achtjarige al haaientanden sprokkelen op omgeploegde akkers. Post komt uit een vissersfamilie en raakte als kind al geïntrigeerd door de soms vreemde bijvangst in de netten. Hij is vandaag zelf nog in de visserij actief – met het getattoeëerde zeilschip op zijn onderarm valt hij niet uit de toon bij de voormalige vissers die de Simon Stevin bemannen.
Hebben ze alles uitgekamd, dan gaat de vangst weer overboord – tot grote vreugde van de meeuwen in ons kielzog. Het dek wordt schoongespoten, en alles begint opnieuw.
Af en toe diepen Post en De Wilde iets op uit de kronkelende massa, dat ze bovendien vrijwel meteen weten te identificeren. ‘Een middenvoetsbeen van een oeros! Een walrusrib! Een stuk walrusschedel!’ Even later vinden ze een stuk onderkaak van een walrus. ‘Typisch is de lage aanhechting van de kaakspier’, legt De Wilde uit. ‘Een walrus kauwt namelijk niet. Hij voedt zich met schelpdieren, zuigt de inhoud eruit en spuwt de schelpen uit. Tot wel dertig per minuut.’
Tegen het einde van de dag zullen we verschillende walrusresten hebben verzameld, maar ook nog botten van een reuzenhert, een ree en nog enkele niet meteen thuis te brengen zoogdieren. Dit is duidelijk vruchtbare visgrond voor fossielenjagers, een waar fossielenkerkhof.
Serengeti
Opnieuw even terug in de tijd, ditmaal zo’n 116.000 jaar. Dan begint in onze streken de laatste ijstijd, die tot ongeveer 18.000 jaar geleden zal duren. Het gebied waar we nu boven varen, zag er toen heel anders uit. Hoe precies, dat probeert geoloog Maikel De Clercq (UGent) te achterhalen. De Clercq is mee aan boord en heeft het vooral op fossiele schelpen gemunt. Die kunnen helpen om de ouderdom te bepalen van de bodemlagen waaruit we de botten opdiepen.
‘In het begin van de ijstijd wisselden koude en warmere periodes elkaar af’, zegt De Clercq. ‘In de warmere periodes stond de zeespiegel tot 20 meter lager dan vandaag, in de koudere wel 70 meter.’ De Schelde mondde in die tijd niet uit in Nederland in de Noordzee, maar bij Oostende en Zeebrugge. ‘In de warmere periodes lagen het huidige Zeebrugge en het gebied waar we nu varen waarschijnlijk in een estuarium, een verbrede riviermonding.’
Met de temperatuur veranderde het landschap. ‘Bos maakte in de koude periodes plaats voor grassen en struiken’, zegt De Clercq. Grote grazers als herten en runderen werden in een Serengeti-achtig landschap belaagd door leeuwen en hyena’s. ‘Wellicht voelden mammoeten zich hier in de koudere periodes thuis, terwijl oerrunderen en bosolifanten de warmere verkozen’, zegt De Clercq. ‘Mogelijk hebben de verschillende soorten door de snelle klimaatwisselingen tijdelijk naast elkaar geleefd.’
Op een bepaald moment moeten er ook walrussen in dat plaatje hebben gepast. Wanneer precies is nog onduidelijk. Volgens de datering met de koolstof-14-methode zijn de eerder opgeviste botten ongeveer 45.000 jaar oud. Alleen stond de zeespiegel toen veel lager, en lag de vindplaats niet aan zee. En een walrus is een zeebewoner. Dus is er iets mis. Ofwel klopt ons beeld van de geschiedenis van dit gebied niet, ofwel klopt de datering niet. Het is niet uitgesloten dat de beenderen vervuild zijn met recentere koolstof, dat als methaangas opborrelt uit veenlagen onder de zeebodem. ‘Dat kunnen we enkel ophelderen door boorstalen te nemen van de bodem en de ouderdom van de bodemlagen te bepalen’, zegt De Clercq.
Het lijkt erop dat de dieren vrij talrijk zijn geweest. Met wat er tot dusver naar boven kwam, vermoeden de paleontologen dat het om minstens vijftig dieren gaat.
Uit de kluiten gewassen
Dat er oerwalvissen in de Noordzee leefden, is al even bijzonder. ‘Het aantal vindplaatsen van oerwalvissen kan je op één hand tellen’, zegt Post, die al twaalf jaar naar Peru trekt om er in de Icawoestijn fossielen op te graven. Resten van oerwalvissen vonden paleontologen tot dusver vooral in Pakistan, Amerika en Egypte.
Het verhaal van de walvissen is één van de sterkere staaltjes van evolutie. ‘Curieuze beesten’, vindt Post de primitieve walvissen. ‘Waren ze na honderden miljoenen jaren evolutie zo ver dat ze eindelijk hoog en droog op het land stonden, dan moesten ze zo nodig weer de zee in.’ Post raakte door walvissen gefascineerd omdat er tot enkele decennia geleden erg weinig over de dieren bekend was. ‘Pas sinds de jaren 80 weten we waar ze vandaan komen.’
De oudste verwanten van de moderne walvissen doken zo’n 50 miljoen jaar geleden op in het huidige Pakistan. De Pakicetus-walvis was een vleeseter met een lange bek en staart, die nog het meest aan een wolf doet denken. Maar hij was een evenhoevige, net als runderen, herten en nijlpaarden. Het dier bracht vermoedelijk een deel van zijn tijd in het water door. Het is nauwelijks te bevatten dat dit beestje, het formaat van een forse hond, verwant is met een kolos als de blauwe vinvis.
De terugkeer van het land naar de zee had wat voeten in de aarde. Neuzen verschoven, oren pasten zich aan horen onder water aan, poten werden flippers of verdwenen. ‘Er zijn oerwalvissen bekend met voor- en achterpoten in vele variaties, met zwemvliezen, een lange staart en ga zo maar door. Bij hun eerste, voorzichtige duikjes in het water hebben ze veel afgetest’, lacht Post.
De Protocediden, die zo’n 48 tot 37 miljoen jaar geleden leefden, verspreidden zich over de wereldzeeën. Ze hadden nog achterpoten die hun gewicht konden dragen en waarmee ze zichzelf onder water voortstuwden. Vermoedelijk joegen ze in het water, maar kwamen ze aan land om jongen groot te brengen. De Basilosauriden, die 41 tot 34 miljoen jaar geleden leefden, waren de eerste walvissen die het water niet meer uitkwamen. Ze beschikten wel nog over kleine achterpootjes.
Post vermoedt dat de wervels die eerder opdoken van een Protocetide zijn. ‘Om dat zeker te weten zouden we een stuk schedel moeten opvissen. Als de hypothese klopt, dan gaat het wellicht om een nog onbeschreven soort. De wervels zijn immers ongebruikelijk groot. Het moeten uit de kluiten gewassen monsters geweest zijn, acht tot vijftien meter lang, met wellicht enorme, angstaanjagende tanden. Het waren jagers, net als orka’s, maar minder slim. Hun herseninhoud was tien keer kleiner.’
Primeur
We vinden vandaag veel in onze netten, maar helaas geen oerwalvis. ‘We weten nu wel zeker dat dit de goede plek is om te zoeken’, zegt Post. Het VLIZ wil graag de geschiedenis van de plaats verder onderzoeken. Onder meer de noodzakelijke boringen in de bodem staan later dit jaar nog op het programma.
De vissers die geregeld in dit gebied actief zijn, zijn verwittigd en houden hun netten extra in de gaten. Post acht de kans groot dat er volgend voorjaar, als winterstormen de bodem flink hebben omgewoeld, nog wat te rapen valt. Idealiter komt de Simon Stevin dan nog eens langs, om te vermijden dat waardevolle vondsten bij een vissersfamilie op de schoorsteen belanden. ‘Het zou prachtig zijn als we kunnen aantonen dat enorme primitieve oerwalvissen onze kusten onveilig maakten’, zegt Post. ‘Voor Noordwest-Europa zou het een primeur zijn.’