'We zijn allemaal vooringenomen'

We klopten aan bij professor emeritus Marc Van Montagu, één van de meest gerespecteerde wetenschappers aan de Gentse universiteit. Van Montagu’s werk legde de grondslag van moleculaire veredeling van gewassen. Het gesprek reikte veel verder dan GGO’s alleen.

Marc Van Montagu werd geboren in Gent in 1933. Gedurende zijn leven bewandelde hij het opvallende pad van opgroeien in een arbeiderswijk tot een gerenommeerd moleculair bioloog en plantgeneticus. In het opzicht van wetenschappelijke relevantie nam zijn geboortestad een gelijkaardige route bergop: van een plaats waar er nauwelijks aan biochemie werd gedaan tot een van de Europese centra van biotechnologie en moleculaire biologie, een transformatie waaraan Van Montagu en zijn wetenschappelijke metgezellen Jeff Schell en Walter Fiers in belangrijke mate hebben bijgedragen.

'Ik geloof dat we het meeste van onze fysieke wereld nog niet kennen. Alles wat we nu weten verbleekt bij wat we nog moeten ontdekken'

Wanneer Van Montagu het heeft over zijn weg naar de wetenschappelijke top, benadrukt hij sterk de rol van onderwijs. In zijn jonge jaren gingen de meeste kinderen van school na het lagere onderwijs. Van Montagu had echter het geluk een nonkel te hebben die leraar was en die ervoor zorgde dat hij naar een goede school ging. Hij begon in de lagere school net voor de Tweede Wereldoorlog, en ging door naar het Atheneum net na de oorlog. Dan al was hij gefascineerd door de chemie van levende organismen, een passie die werd aangewakkerd door inspirerende leraars.

In 1951 begon hij zijn studie klassieke chemie aan de Gentse rijksuniversiteit. Vier jaar later was hij de eerste Gentse student die een thesis over biochemie schreef. In 1955 begon hij te werken voor Laurent Vandendriessche, een charismatische professor die voorstander was van internationalisering. Vandendriessche adviseerde zijn twee assistenten in de tweede helft van de jaren vijftig, Van Montagu en Fiers, om voorbij de grenzen van Gent te kijken. De meeste vooruitgang in de moleculaire biologie en de genetica vond toen plaats in de Verenigde Staten.

In 1960 besloot Walter Fiers naar de VS te verhuizen, waar hij de eerste was om aan te tonen dat bacteriofaag PhiX-174 een circulair genoom heeft, wat toen een belangrijke doorbraak was in de moleculaire biologie. Hij kwam terug naar Gent in 1962. Om voeling te houden met het toponderzoek organiseerden Van Montagu, Schell en Fiers gezamenlijke ‘Journal Clubs’, waarbij ze recent gepubliceerd onderzoek bespraken. Fiers besloot om zich te focussen op moleculaire virologie, terwijl Schell en Van Montagu zich richtten op Agrobacterium, een geslacht van bacteriën waarvan gekend was dat sommige soorten tumoren veroorzaakten in planten. Ze redeneerden dat het interessant was om een licht te werpen op het mechanisme achter die tumorinductie. Die beslissing zou de plantgenetica, moleculaire biologie en gewasveredeling uiteindelijk voor goed veranderen.

Midden jaren zeventig ontdekten ze een stukje circulair DNA buiten het chromosoom van Agrobacterium tumefaciens, dat verantwoordelijk bleek te zijn voor de tumorvorming, het TI-plasmide. Tegen het eind van het decennium waren ze de eerste om het mechanisme van genoverdracht van Agrobacterium naar de geïnfecteerde plant te beschrijven. Gelijktijdig met de groep van Mary-Dell Chilton in de VS leverden ze het bewijs dat er daadwerkelijk bacterieel DNA in het genoom van de planttumorcellen was geïntegreerd, hoewel de groep van Chilton de eerste was om het werk in een gerenommeerd tijdschrift (Cell) te publiceren.

Van Montagu en Schell hadden al snel door dat het mechanisme van gentransfer kon worden gebruikt om gewassen te verbeteren. Ruwweg tegelijkertijd als Chilton en Monsanto maakten ze met succes de eerste genetisch gewijzigde plant. Geïnspireerd door de vele biotech start-ups die ze in VS zagen, besloten ze om hun eigen bedrijf, Plant Genetic Systems, op te richten in Gent. Een van de GGO-toepassingen die ze daar bedachten waren insectresistente BT-gewassen, door het gen van de Bacillus thuringiensis toxine in het tabaksgenoom binnen te brengen. BT-gewassen zijn nog steeds bij de meest toegepaste GGO’s wereldwijd.

Hoewel er vandaag geen GGO’s worden geteeld in België, door de grote controverse rond de techniek in Europa, is Gent nog steeds wereldtop in plantenonderzoek. Niettegenstaande het feit dat Van Montagu officieel met pensioen is, is hij nog steeds zeer geëngageerd. Op dit ogenblik is hij voorzitter van IPBO (International Plant Biotechnology Outreach). IPBO heeft als doel het publiek te informeren over GGO-producten en technologie. Daarnaast organiseert het opleidingen voor studenten uit ontwikkelingslanden.

GGO’s en het milieu

Er is ongetwijfeld veel verzet tegen de toepassingen van biotechnologie in de landbouw, in het bijzonder tegen het telen van GGO’s. Die oppositie is vaak gebaseerd op ongerustheid over de effecten van GGO’s op de menselijke gezondheid. Die angst is doorgaans weinig wetenschappelijk onderbouwd en gedreven door intuïtie en quasi religieuze opvattingen, zoals de bewering dat GGO’s een onnatuurlijke inmenging in de natuur veroorzaken. Een recent gepubliceerde studie van onderzoekers van de Universiteit gent gaat in tegen die gedachte. De onderzoekers ontdekten dat de Zoete Aardappel een voorbeeld is van een natuurlijke GGO, waarbij Agrobacterium het genoom van het gewas duizenden jaren geleden al veranderde, in tegenspraak met het idee dat gentransfer van het ene organisme naar het andere een onnatuurlijke gebeurtenis zou zijn.

Marc Van Montagu aan de Universiteit van Gent (datum onbekend).

Naast het afwijzen van GGO’s omwille van gezondheidsrisico’s is er uiteraard ook ernstige bezorgdheid over de machtsconcentratie in de zadenmarkt, wat het best wordt geïllustreerd door de oppositie tegen bedrijven als Monsanto en Bayer. Hoewel er vanuit de democratie een sterke vraag is om monopolistische markstructuren aan te pakken, scharen regerende politieke partijen zich al te vaak aan de kant van machtige multinationals. Van Montagu geeft aan dat het onder andere het gebrek aan alternatief verhaal is dat tot die tegenstelling leidt:

“Multinationals hebben de fysieke en financiële macht. Waarom steunen zoveel liberale en conservatieve politici multinationals? Omdat ze geloven dat er geen alternatief is. Ze geloven dat je ‘captains of industry’ nodig hebt: een soort van dictators die de toon aangeven. Ik ben er wel van overtuigd dat je personen met zin voor initiatief nodig hebt, mensen die geen angst van het onbekende hebben.”

Van Montagu benadrukt dat het de moeite waard is om de heersende economische ideologie met winstmaximalisatie als ultiem doel in vraag te stellen. Het probleem is de veel voorkomende verwarring tussen het potentieel van een technologie aan de ene zijde en de manier waarom die technologie is ingebed in markstructuren aan de andere zijde. Dit probleem staat de toepassing van technologie met het vermogen om landbouw duurzaam te intensiveren in de weg, hoewel dit laatste het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de druk van landbouw op ecosystemen en biodiversiteit kan verminderen:

“Al die bestrijdingsmiddelen veranderen de samenstelling van de bodem, waarbij de bodembacteriën mogelijks worden beschadigd. Er zijn veel argumenten om minder chemicaliën te gebruiken in de landbouw. Het is zeker beter om verdedigingsmiddelen van de plant zelf te gebruiken.”

De dramatische achteruitgang van de biodiversiteit wordt aanzien als een van de belangrijkste bedreigingen van een voortgezet leven op aarde. De consensus over de belangrijkste oorzaken en mogelijke oplossingen is echter veel kleiner. Van Montagu was zelf getuige van ecologische vernietiging, en pleit voor een aanpak gebaseerd op feiten:

“Als je ervoor ijvert – en ik doe dat echt – om oplossingen te vinden om een maximum aan biodiversiteit te vrijwaren, dan moet je naar de feiten kijken. Het eerste wat we moeten vermijden is dat de bossen worden vernietigd: dat is een strijd die het waard is om gevoerd te worden. Het amazonewoud, Indonesië, Papua-Nieuw Guinea, Congo: de ontbossing die daar plaatsvindt is vreselijk. Ik was in Kameroen in de jaren negentig, in de haven van Douala. Ik zag de vrachtwagens uit het binnenland in de haven aankomen, geladen met enorme boomstammen. De ene na de andere. Dit is al een tijdje bezig, overal ter wereld.”

Een andere veelgehoorde kritiek is dat GGO’s een stuwende kracht zijn achter monocultuur in landbouwsystemen. Van Montagu verwerpt dit idee, zonder minder kritisch te zijn over de dominante rol van monoculturen in de voedselproductie:

“Er waren al monoculturen in de landbouw een lange tijd voor GGO’s verschenen. Monoculturen zijn altijd een probleem. Agrobiodiversiteit, het telen van vele verschillende gewassen en variëteiten, is uiteraard belangrijk. Als je ziet hoe plantenziekten ontstaan, en hoe planten zichzelf verdedigen tegen ziekten: hoe meer variëteiten, hoe meer veerkracht tegen plagen. Het is de economie die aan de basis ligt van monoculturen. Het is de overbevolking die om monoculturen vraagt.”

Wanneer hij naar de toekomst van de publieke opinie over GGO’s in Europa kijkt, vestigt Van Montagu de aandacht op de rol van succesverhalen, die kunnen leiden tot een meer algemene acceptatie van de technologie:

“Als je kan aantonen dat GGO’s met een hogere opbrengst van nut zijn in andere delen van de wereld, zal het ook de publieke aanvaarding in Europa verbeteren. We kunnen ziekte-resistente aardappelen maken voor Rwanda en Burundi, bijvoorbeeld. Als we de voedselzekerheid in Afrika kunnen verbeteren, gaan mensen dat waarderen. Europa zal op een dag wel volgen.”

De grenzen van de rationaliteit

Het GGO-debat is een typisch voorbeeld van een controverse waar wetenschappelijke, socio-economische en ethische argumenten door elkaar lopen. Van Montagu beklemtoont dat wetenschap, maatschappij en dagelijks leven drie verschillende dingen zijn. Het eerste houdt zich bezig met onze fysieke wereld, het tweede gaat over het vestigen van regels die het samenleven mogelijk maken. Het laatste gaat over wat onze individuele levens interessant maakt, over waar we van houden, over wat ons plezier verschaft. We kunnen niet aan alle mensen vragen om zich wetenschappelijk te scholen. Volgens Van Montagu zou dat een dwaas, rationalistisch idee zijn. Daarenboven doen mensen die wel een wetenschappelijke roeping hebben er goed aan zich bescheiden op te stellen:

“Ik geloof dat we het meeste van onze fysieke wereld nog niet kennen. Alles wat we nu weten verbleekt bij wat we nog moeten ontdekken.”

Zelfs als we bepaalde concepten vastleggen door wetenschappelijke analyse en rationeel denken, is het vasthouden aan onze theorieën, concepten of ideeën niet zonder gevaar:

“Heel veel wreedheden zijn begaan in de naam van rationeel denken. Wanneer je een bepaald idee hebt waarvan je overtuigd bent dat het logisch is, dan kan het zijn dat je uitkomt op een soort van dictatuur van dat idee, omdat je niet flexibel genoeg bent om het idee in vraag te stellen. In de jaren twintig ontstond de eugenetica uit de genetica, omdat de maatschappij dat kon begrijpen: dat er genetische componenten waren die het goede van het slechte onderscheiden. Als dat waar is, kan je superieure mensen van inferieure mensen onderscheiden. Mensen deden toen pseudowetenschappelijk eugenetisch onderzoek in Zweden, de Verenigde Staten, en later in de jaren dertig, in Nazi-Duitsland.”

Mensen kennen vaak morele eigenschappen toe aan de natuur die er eenvoudigweg niet zijn, en dat is een valkuil om te vermijden:

“We voelen aan wat goed en slecht is, beïnvloed door geloof, samenleving, politieke partijen. Dat verschilt van de natuur, van de feiten. Natuur kent geen goed of slecht, dat is een concept dat we hebben ontwikkeld om in de maatschappij te kunnen samenleven. De natuur is er, je kan ze observeren, en we kunnen onze kennis over de natuurlijke wereld gebruiken om technologieën te ontwikkelen. De weinige dingen die je echt slecht kan noemen, zijn dingen die de samenleving bedreigen.”

Van Montagu hamert erop dat het belangrijk is om niet te snel met een moreel oordeel te komen. Bovendien moeten we onze eigen grootste criticus zijn, en onze eigen overtuigingen, vooroordelen en ideeën voortdurend in vraag stellen.

“Iedereen zou op verschillende momenten moeten inzien in zijn dagelijkse leven dat hij of zij iets over het hoofd zag bij het maken van een bepaald oordeel. We worden allen gefopt door onze eigen manier van denken, we zijn allemaal vooringenomen. Niemand van ons is perfect: dat is iets cruciaal om te beseffen.”

Hoewel we rationeel moeten zijn als we dingen analyseren, betekent dit niet dat we altijd rationeel moeten zijn. Intuïtie heeft een grote waarde:

“Wat geeft ons plezier? Wat maakt onze levens de moeite waard? Mensen genieten van hun overtuigingen. Mensen houden van science fiction, en van horrorverhalen. Je kan je vermaken met allerlei verhalen, en toch nog rationeel zijn. Men geniet van kunst, met al zijn inbeeldingsvermogen. Zelfs de ontkenning van de wetenschap kan vermakelijk zijn, als een verhaal. We drukken ons uit met woorden die op zoveel mogelijke manieren kunnen worden geïnterpreteerd. In de samenleving is er geen zwart of wit. Kunstenaars voelen dat, ze zien in dat twee tegengestelde dingen tegelijkertijd waar kunnen zijn. Sommigen zeggen dat kunstenaars asociaal zijn. Ik geloof het tegendeel: ze zijn erg sociaal. Ze voelen alle nuances van het leven, als een sjamaan. We hebben dit allemaal in ons. Alleen al met muziek en ritme kunnen mensen in een staat van trance geraken.”

De rol van wetenschap in de samenleving

Van Montagu geeft het belang aan van flexibiliteit om verder te kunnen bouwen op de aanzienlijke vooruitgang die de wetenschap in ons dagelijkse leven heeft gebracht:

“De ethiek van de wetenschap verschilt sterk van de ethiek van het dagelijkse leven: zorg dat je alles correct uitvoert, benadruk de feiten, wees bereid om van gedacht te veranderen als dat nodig is, als bepaalde waarnemingen of resultaten in een andere richting wijzen.”

Met betrekking tot de interactie tussen wetenschap en de samenleving ziet Van Montagu een meer actieve rol van wetenschappers als wenselijk. Hij onderstreept dat de manier waarop wetenschappers communiceren cruciaal is, in het bijzonder wanneer het over gevoelige onderwerpen gaat, zoals het milieu, waarbij zowel emoties en privébelangen een belangrijke rol spelen:

“Praat erover, tracht de juiste woorden te vinden. Mensen die ecosystemen vernietigen doen dat omdat ze er geld mee verdienen. Je moet dit bij naam noemen: die mensen buiten de natuur uit. Als je het zo kan verwoorden dat je het publiek mee hebt, kan je het verschil maken. Je moet wel vermijden dat je machtsargumenten gebruikt: ‘ik weet het beter, dus ik beslis’. Zelfs als je een heel ongemakkelijke waarheid hebt opgespoord.”

Wanneer we het hebben over de beperkte verspreiding van veelbelovende innovaties, benadrukt Van Montagu het belang van een meer frequente en intense uitwisseling tussen sociale en exacte wetenschappen:

“Er is een enorme nood aan sociologisch onderzoek over hoe we innovaties naar de industrie kunnen brengen, en hoe de industrie hiermee moet omgaan. Wat men de ‘wetten van de economie’ noemt zijn geen natuurwetten. Het zijn concepten die door ideologie tot stand zijn gekomen.”

Naast zijn pleidooi voor interdisciplinariteit accentueert Van Montagu de nood aan een breder curriculum in natuurwetenschappelijke opleidingen:

“Een ontzettend belangrijk element in het wetenschappelijk onderwijs aan onze universiteiten, is dat men studenten moeten onderwijzen over de samenleving. Wat is de samenleving? Wat is sociologie? Wat is economie? Dit alles is van belang om te begrijpen hoe beslissingen worden genomen in de wereld.”

Tenslotte beklemtoont Van Montagu dat het, in een wereld waarin kennis overal voorhanden en toegankelijk is, belangrijk is om reflectie aan te moedigen in het onderwijs, in plaats van de traditionele focus op kennisoverdracht. De roep om meer discussie en reflectie over bestaande kennis en de manier waarop de maatschappij daarmee omgaat lijkt essentieel in een tijd waarin desinformatie en populisme aan een steile opmars bezig zijn.

Leestips

“It is a long way to GM agriculture”,  het wetenschappelijke verhaal van Marc Van Montagu, door hemzelf geschreven

Het gebrek aan wetenschappelijk bewijs voor significante gevaren van GMO’s

Zoete Aardappel, een ‘natuurlijke’ GMO

Een meta-analyse over de impact van GMO’s

De impact van GMO’s op de biodiversiteit

Innovatie en haar vijanden: waarom mensen zich verzetten tegen nieuwe technologie (Calestous Juma)