Een nieuw onderzoek naar het verband tussen de lichaamsafmetingen van zoogdieren en hun vermogen om dat met klanken te faken, werpt een ander licht op een evolutionaire aanname. Het kan bovendien leiden tot nieuwe inzichten in hoe ons spraakvermogen tot stand is gekomen.
Sommige dieren, zoals bijvoorbeeld het edelhert, kunnen er met klanken voor zorgen dat ze groter lijken dan ze eigenlijk zijn. Dat is het bekende wetenschappelijke gegeven dat het startpunt was van het onderzoek door specialisten bio-akoestiek Maxime Garcia (Universiteit van Zürich) en Andrea Ravignani (Max Planck Institute). Concreet: de geluiden die deze dieren voortbrengen zijn in een lagere toonaard dan je op basis van hun formaat zou verwachten. Biologen gaan ervan uit dat dit faken van grotere lichaamsafmetingen een manier is om indruk te maken op vrouwelijke dieren. Een bijhorende theorie wil dat dieren die dit trucje beheersen, ook goed zijn in het zogenoemd ‘vocaal leren’, het imiteren van geluiden. Dat leervermogen zou bijgevolg een systematisch en eenduidig evolutionair patroon zijn.
Switchen
Garcia en Ravignani zagen dit wel terug in hun onderzoek naar de correlatie bij een uitgebreide waaier aan zoogdieren. Maar ze stelden eveneens vast dat flink wat ‘slimme vocale leerlingen’ – dolfijnen, walvissen, zeehonden… – niet lager klinken dan hun afmeting suggereert, maar net hoger. ‘Er is dus een alternatief evolutionair scenario mogelijk, waarbij selectiedruk dieren bevoordeelt die kunnen switchen van laag naar hoog.’ Waarbij komt dat bij dieren die het omgekeerde doen, hun vermogen om lager te klinken alleen verklaard kan worden door anatomische factoren. Een langere neus, bijvoorbeeld. ‘Er zijn natuurlijk uitzonderingen,’ geven de bio-akoestici toe, ‘en we beweren zeker niet dat alle goede vocal learners hoger kunnen klinken dan ze lijken. Maar we zien wel een algemene trend, en die kan ons helpen om vocale communicatie bij zoogdieren beter te karakteriseren. Met alle mogelijke consequenties en nieuwe inzichten van dien wat de evolutie van het menselijke spraakvermogen betreft.’