‘2 bars, 4 churches, 1 hooker and a nice cemetery’. Het opschrift, te lezen in een van de twee kroegen van het dorpje Kaycee in de staat Wyoming, liegt er niet om: hier valt weinig te beleven. Maar voor jagers is het wél een topbestemming - herten, wapiti's, elanden ... - en al helemaal voor het soort dat jaagt op wat al miljoenen jaren dood is.
Kaycee ligt in de Morrison-formatie, een dikke rotsformatie die over bijna een miljoen (!) vierkante kilometer ligt uitgestrekt in het westen van de VS. Ze ontstond zo'n 155 miljoen jaar geleden doordat het grind en zand van de Rocky Mountains zich in de riviervlakte ophoopte tijdens het regenseizoen. Het afzettingsproces duurde zo'n tien miljoen jaar. In dat rivierenland van het Late Jura, tussen de coniferen en varens, liepen Jurassic Park-iconen als diplodocus, stegosaurus, apatosaurus en allosaurus rond. En als ze langs de zompige oevers het leven lieten, vastgeraakt in de modder of aangevallen door hun natuurlijke vijanden, zonken de karkassen weg, vaak nog meegesleurd met de rivieren tot in zogenoemde 'bonebeds', waarna ze fossiliseerden.
Door het eroderende werk van water en wind komen ze vandaag weer aan het oppervlak. Sinds de negentiende eeuw worden hier bij de vleet dinosauriërs uit het Jura blootgelegd. The Morrison Formation, a nice cemetery indeed.
De poel
De Duitsers Connie en Daniël brengen ons - een paleontoloog, een fossielenpreparateur en vier liefhebbers - naar 'the place to be'. We rijden door het land van Buffalo Bill langs prachtige gelaagde heuvels in beige, groen, rood, grijs en zelfs paars, en rotspartijen met verkruimelde flanken. Dit is het decor van westernfilms. Na vele kilometers gaan we off road, langs een hobbelige weg, die mocht het hier beginnen te regenen, zelfs voor onze terreinwagen met vierwielaandrijving onberijdbaar zou zijn. De vindplaats is de zuidelijke flank van een heuveltje, ter grootte van een klein zwembad, waar de lagen van het Late Jura dagzomen.
De voorbije twee weken hebben twee paleontologen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, Pascal Godefroit en Ulysse Lefèvre, zich hier de pleuris gegraven, lange tijd zonder noemenswaardig resultaat. Maar toen hun deadline naderde, bereikten ze toch de lagen waar grote fossielen zitten. 'The pool is yours!', whatsappten ze de aflossingsploeg. Ironisch want het is hier gortdroog.
Als we de site verkennen, valt meteen de joekel van een wervel op die al half is uitgegraven. Beeld je maar eens de langnek in aan wie hij ooit toebehoorde... 'Die stond daar beneden met zijn poten in de vallei en torende met zijn kop nog boven ons uit', zegt preparateur Aldo Impens, die het stuk verder vrijmaakt en met lijm consolideert, om het morgen met gips in te pakken, een techniek die paleontologen al sinds de 19de eeuw gebruiken om de fossielen heelhuids in het preparatielab te krijgen.
Allosaurustand
Ik dacht dat fossielen opgraven vooral kappen en breken was; voorlopig is de hoofdtaak losliggende stukken zandsteen en gruis wegvegen. Zeker in de poederige zandsteen is een veeg van de borstel genoeg om een stukje donkerbruin fossiel bot bloot te leggen. Zo'n spoor kan dan het begin zijn van bijvoorbeeld een reuzendijbeen, zoals Pascal en Ulysse er één vonden. 'Ben-Hur, de femur', grapten ze op de Whatsapp. Ze groeven ook een diplodocustand op. In the golden hour van dag twee hebben ook wij prijs: een mooie voortand van een vleeseter, volgens paleontoloog Koen Stein van een allosaurus! Heeft die gevreesde rover aan het bot van een planteneter zitten knagen, dat we ernaast vinden? Onze fantasie slaat op hol. Dit is een 'bonebed', een vergaarbak van karkassen en afzonderlijke botten die door de rivierwerking zijn samengedreven. Hele skeletten vinden is weinig zeker, maar dat we op een paleontologische goudader zitten wél. Wordt vervolgd!