Sommige onderzoekers verzinnen collega’s. Een nieuwe studie biedt inzicht in dit vreemde fenomeen.
In 2009 ging het de Spaanse wetenschappers Jesús Lemus en Javier Grande voor de wind. Hun onderzoek naar het effect van toxische stoffen op vogels kreeg veel bijval. Ze publiceerden het ene wetenschappelijk artikel na het andere, vaak in toonaangevende vakbladen.
Maar in 2012 kwam aan het licht dat de onderzoeksdata vervalst waren. Sterker nog, Javier Grande bleek helemaal niet te bestaan. Lemus had hem verzonnen. De krant El País noemde Javier Grande ‘un científico fantasma’, een spookwetenschapper.
Javier Grande is de bekendste, maar niet de enige spookwetenschapper. Een Portugese scheikundige creëerde in 2012 maar liefst drie spookcollega’s, D. Wilson, P. Richardson en W. Wang geheten. (Spookwetenschappers hebben vaak onopvallende, veelvoorkomende familienamen, om zo min mogelijk argwaan te wekken.) In dit geval duurde het vier jaar voor het bedrog uitkwam.
Dream Team
In een nieuwe studie onderzoekt Mario Biagioli (Universiteit van Californië-Davis) het verschijnsel. Een van de aspecten die hij behandelt is het motief. Waarom verzint iemand een collega? Waarom de eer van een belangrijke publicatie delen met een fictieve medewerker?
Volgens Biagioli zijn er verschillende motieven. Spookwetenschappers kunnen bijvoorbeeld ingezet worden om andere vormen van fraude te maskeren. Veel fraudeurs publiceren in een hoog tempo artikels, maar die hoge productiviteit kan argwaan wekken. Om dat te vermijden volstaat het enkele spookcollega’s te creëren, die zogenaamd een deel van het werk gedaan hebben.
Spookwetenschappers kunnen ook gebruikt worden om een multidisciplinair onderzoeksteam te creëren. Een bioloog kan bijvoorbeeld een collega-scheikundige en een collega-informaticus in het leven roepen. Zo’n wetenschappelijk dream team verhoogt de kans dat een tijdschrift het onderzoek zal publiceren.
The devil wears prada
Maar er is nog een derde motief: prestige. Onderzoekers die een collega verzinnen geven hem niet alleen een naam maar ook een werkadres. En dat werkadres is opvallend vaak een prestigieuze universiteit, schrijft Biagioli. De spookwetenschappers D. Wilson, P. Richardson en W. Wang, bijvoorbeeld, werkten zogenaamd bij Caltech, een van de meest vooraanstaande universiteiten ter wereld.
Het prestigieuze werkadres dient als lokaas voor de wetenschappelijke tijdschriften. Zij zullen een studie immers sneller publiceren als er een link is met een ‘sterk merk’ als Caltech, Oxford of Harvard.
Volgens Biagioli is dit soort fraude te vergelijken met ‘het aanbrengen van een Prada-logo op een goedkope handtas’. Prestige is zeer belangrijk in de hedendaagse wetenschap, schrijft Biagioli, en dat weerspiegelt zich in het soort fraude dat gepleegd wordt. Kort en kernachtig gesteld: vroeger plagieerde men teksten, nu plagieert men merknamen.
Een eenvoudige oplossing?
Hoe kan dit soort bedrog bestreden worden? Biagioli denkt dat de sleutel bij de tijdschriften ligt: zij moeten strenger controleren of alle auteurs van een studie ook werkelijk bestaan.
Een dergelijke controle is echter niet eenvoudig. Het volstaat niet te checken of elke auteur een e-mailadres heeft. Het Spaanse spook Javier Grande had een eigen mailadres, en hij beantwoordde de berichten die hij ontving (het was natuurlijk zijn geestelijke vader, Jesús Lemus, die de antwoorden intikte).
Daar komt nog bij dat het aantal auteurs van een studie zeer groot kan zijn. In de fysica en de medische wetenschappen zijn publicaties met meer dan 50 auteurs geen uitzondering. Het opsporen van spookwetenschappers zou dus wel eens veel tijd en geld kunnen kosten.