Op 5 juli 2016 is het twintig jaar geleden dat het gekloonde schaap Dolly werd geboren.
De wetenschappers haalden het DNA uit een melkkliercel van een volwassen schaap en injecteerden het in een eicel van een ander dier waaruit de celkern was verwijderd, een techniek die bekend staat als somatische celkerntransfer. Met een elektrische puls zetten ze de cel aan tot delen, net zoals een normaal bevruchte eicel dat doet. Dat deden de wetenschappers 277 keer, met 29 embryo’s als resultaat. Die werden allemaal in ooien ingeplant, maar dat leverde slechts één lam op.
Dolly was niet het eerste gekloonde dier maar het was wel de eerste keer dat DNA van een volwassen exemplaar werd gebruikt. Dolly is overigens genoemd naar countryzangeres Dolly Parton, omdat de onderzoekers naar eigen zeggen ‘geen indrukwekkender paar melkklieren’ konden bedenken dan die van de Amerikaanse artieste.
Voordien werden dieren gekloond door embryo’s te splitsen of door een cel van een embryo te laten samensmelten met een ontkernde eicel. Het grote verschil is dat embryonale cellen nog tot allerlei celtypes kunnen ontwikkelen, terwijl een lichaamscel moet worden ‘geherprogrammeerd’ om dat te kunnen. De geboorte van Dolly maakte duidelijk dat dat kon. Na Dolly passeerden nog diverse andere diersoorten de revue, waaronder muizen, geiten, varkens, runderen, paarden en enkele bedreigde diersoorten zoals de moeflon en de banteng, een Aziatische wilde rundersoort.
Toch blijft de techniek twintig jaar later nog steeds inefficiënt. Het aantal levend geboren klonen per honderd ingeplante embryo’s schommelt doorgaans rond de zes bij varkens en paarden en rond de tien bij runderen. ‘Die lage efficiëntie is te wijten aan fouten bij de herprogrammering van het DNA’, zegt Catharina De Schauwer, verbonden aan de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent. ‘Daar is de voorbije jaren veel onderzoek naar gedaan.’
‘Cellen in een embryo ontwikkelen zich tot verschillende weefsels doordat methylgroepen (een chemische verbinding die bestaat uit een koolstofatoom en drie waterstofatomen, red.) zich op het DNA binden en bepaalde genen in- of uitschakelen’, legt De Schauwer uit. ‘Als het DNA uit zo’n cel tijdens het klonen in een eicel zonder kern wordt ingebracht, worden die methylgroepen verwijderd en wordt het DNA geherprogrammeerd. Maar de methylering verloopt bij een gekloond embryo niet exact zoals bij een normaal embryo. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat bij het verwijderen van de kern uit de eicel ook stoffen verdwijnen die de herprogrammering sturen.’
‘Een nieuwe techniek probeert daar iets aan te doen door het DNA niet in één eicel te injecteren, maar drie eicellen te laten fuseren, zodat er meer van die stoffen aanwezig zijn. Dat levert betere embryo’s op.’