Vaak is vooral het goede moment kiezen belangrijk om de gewenste effecten te bereiken: het moment waarop een klein zetje volstaat om een kettingreactie in gang te zetten.
Rond mijn achttiende was ik gefascineerd door het thema waanzin. Ik koos het als rode draad voor mijn eindexamen voordracht. Soms komen flarden van die teksten weer in me op. Deze slotzin van Jotie T’Hooft, bijvoorbeeld:
‘wanneer ik dan mijn handen op de aarde leg
zijn het kleine handen’
Die kleine handen op de grote aarde is een prachtig beeld, dat je echter ontglipt naarmate je het scherper voor je probeert te zien. Kinderen zitten vaak op de grond, steunend op hun handen. Ze voelen daarna nog precies waar de scherpe kiezeltjes in hun palmen gedrukt hebben gestaan. Ook wie kinderen in huis heeft, kent de afmetingen van kinderhanden maar al te goed: ze staan met stoepkrijt omrand op straat. En mensen met groene vingers stellen zich moeiteloos hun eigen handen voor die in mulle, lichtjes warme potgrond wroeten.
Ook van de aarde hebben we een beeld. Satellietbeelden geven de kromming weer van onze grotendeels blauwe planeet en ruimtefoto’s tonen de bijna perfecte bol als geheel. Toch kennen we de aarde vooral als icoontje voor het internet, of als de bleekblauwe stip in de beroemde foto die Voyager 1 maakte vanop zes miljard kilometer afstand. Kortom, als iets dat we met onze vinger geheel kunnen bedekken.
Natuurlijk weten we best dat de aarde in werkelijkheid veel groter is. Uit de lessen aardrijkskunde herinner ik me dat de halve diameter van de aarde bijna 6.500 km is, en haar omtrek een slordige 40.000 km. Hoeveel handlengtes passen daarin? Laten we uitgaan van handen van 20 cm. (Dat is bovengemiddeld, maar rekent gemakkelijker.) Dan passen er 200 miljoen handlengtes in een grote cirkel rond de aarde. Zelfs stevige handen zijn dus inderdaad slechts klein in vergelijking met de aarde.
Dat we onze handen, geborgen weten in het grotere lichaam van de aarde doet denken aan de oude tradities van de aarde als moedergodin
Als natuurkundige ben ik getraind om hoofd- van bijzaken te onderscheiden. We zeggen bijvoorbeeld dat de omtrek van de aarde ‘acht grootteordes’ groter is dan een hand. Om van de lengte van een hand tot de omtrek van de aarde te komen, moet je die eerste namelijk acht keer met tien vermenigvuldigen (of tien tot de achtste macht: de hoofdzaak) en dan nog eens met twee (een bijzaak). We gebruiken tien als basis omdat we tien vingers hebben. Het rekenen met grootteordes combineert de kracht van een logaritmische schaal met benaderingen. Je kunt er snelle schattingen mee doen, zelfs als je niet sterk bent in hoofdrekenen. Je kunt er ook gedetailleerde berekeningen mee controleren.
Toch is het mogelijk dat mijn conclusie over acht grootteordes tussen een hand en de aarde de hoofdzaak compleet mist. Het fragment is immers poëzie, dus wellicht moeten we het symbolisch lezen. Dat we onze handen, en ons hele lichaam, geborgen weten in het grotere lichaam van de aarde doet denken aan de oude tradities van de aarde als moedergodin. Verder gebruiken we onze handen bij vrijwel alles: van werken tot troosten. Kleine handen staan dan voor onze onmacht, en de aarde voor alles wat we moeten doen, misschien wel het hele wereldleed.
En zo komt er een andere flard in me op. ‘Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde, het water loopt er anders dan voorheen’, zong Bram Vermeulen. Ook in dit lied reiken mensenhanden naar de aarde en gaan ze over tot daden.
Met deze tekst valt er niet te rekenen. Of je nu dingen maakt, voor mensen zorgt, of liedjes schrijft: het is veel lastiger om te berekenen hoeveel je bijdraagt. Zelfs een ruwe schatting maken is moeilijk, want de beste bedoelingen leiden soms tot negatieve gevolgen en grote inspanningen leveren soms nauwelijks iets op. Vaak is vooral het goede moment kiezen belangrijk om de gewenste effecten te bereiken: het moment waarop een klein zetje volstaat om een kettingreactie in gang te zetten.
In elk geval toont De steen van Vermeulen ons dat ook kleine handen een blijvend verschil kunnen maken:
‘Ik leverde ’t bewijs van mijn bestaan
Omdat door het verleggen van die ene steen
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan’