Breinspelletjes hebben weinig effect
10 juli 2017 door EVHet spelen van commerciële breinspelletjes verbetert je cognitieve vaardigheden nauwelijks.
Populaire commerciële breinspelletjes laten je geloven dat je als gebruiker je cognitieve vaardigheden kunt trainen. Door allerhande spelletjes te spelen die gebruikmaken van cognitieve functies zoals geheugen, aandacht en cognitieve flexibiliteit, zouden die functies ook in het echte leven verbeteren.
Amerikaanse wetenschappers van de universiteit van Pennsylvania wilden nagaan in hoeverre deze spelletjes hun belofte inlossen. Ze lieten twee groepen van telkens 64 gezonde jongvolwassenen spelletjes spelen. De ene groep kreeg de opdracht tien weken lang, vijf dagen per week, telkens 30 minuten per dag Lumosity spelletjes te spelen waarbij de executieve functies van hun hersenen werden aangesproken. De andere groep moest hetzelfde schema volgen, maar andere online videospelletjes spelen.
Omdat mensen met sterkere cognitieve vaardigheden minder snel impulsieve en riskante beslissingen nemen, en de gekozen spelletjes net deze vaardigheden trainen, wilden de onderzoekers nagaan of het spelen van de spelletjes een effect had op hun neiging tot impulsief en riskant gedrag. Daarom kregen de proefpersonen zowel voor als na het onderzoek een test voorgeschoteld waarbij ze de keuze kregen tussen kleine beloningen nu en grote later, en tussen kleine waarschijnlijke beloningen en grote minder waarschijnlijke. Uit de vergelijking van beide tests bleek dat de spelletjes geen enkel effect hadden op dit gedrag.
De onderzoekers gingen ook na of het spelen van de spelletjes de algemene cognitieve vaardigheden van de proefpersonen verbeterde. Ze deden dat door de proefpersonen cognitieve tests te laten uitvoeren die niet door de gespeelde spelletjes werden getraind. Ook daar was het antwoord negatief. Het enige effect was dat de proefpersonen beter werden in het spelen van de spelletjes zelf. Die verbetering was overigens niet groter dan die bij het spelen van andere videospelletjes. Dat laat vermoeden dat het effect louter te wijten is aan oefening.