Relatieve leeftijdsverschillen binnen een schoolklas hebben een negatief effect op het welzijn en de gezondheid van de jongste kinderen.
Het interdisciplinaire vaktijdschrift Economics and Human Biology publiceerde recent de onderzoeksbevindingen van arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) en twee Italiaanse collega’s omtrent “relatieve leeftijdseffecten” in de klas. Professor Baert licht in deze blog de belangrijkste bevindingen toe.
Onderzoek naar het effect van vroeg dan wel laat geboren zijn tijdens het jaar op het welbevinden van jongeren, dat doet velen vast eerder denken aan Walters Verjaardagsshow, de klassieke jaren 90-show op VTM, waarin alles draaide om “verjaren en cadeautjes scharen”, dan aan economie. Nochtans, één van de rode draden doorheen economisch onderzoek is zeker dat het de oorzaken van succes blootlegt. Succes als onderneming, succes op de arbeidsmarkt, succes op school… Vanuit die optiek hoeft het niet te verwonderen dat recente onderzoeksartikels in de economie zich hebben beziggehouden met het moment in het jaar waarop kinderen geboren worden als drijver van hoe goed ze het doen in hun jonge leven.
Jongeren uit bepaalde kwartalen van het jaar hebben een veel grotere kans om door te breken
Theoretisch valt er immers heel wat voor te zeggen dat de geboortemaand in het jaar zo’n drijver is. Kinderen die binnen hun klas “op tijd” zijn (en dus niet hebben moeten overzitten of een jaar hebben overgeslagen) kunnen tot twaalf maanden verschillen in leeftijd met hun klasgenoten die ook op tijd zijn. Op de leeftijd van de gemiddelde kijker van Walter Verjaardagsshow maakt een verschil van twaalf maanden niet zo heel veel uit, in de kleuterschool of lagere school absoluut wel. De jongste kinderen zijn er gemiddeld duidelijk kleiner, minder sterk en, globaal, minder matuur.
Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de jongste kinderen in de klas daardoor minder goede punten halen. Ze doen het ook sportief minder goed, wat ervoor zorgt dat ze minder opgemerkt worden door talentscouts: in sporten als ijshockey, baseball, voetbal en zwemmen is vastgesteld dat door het “relatieve leeftijdseffect” jongeren uit bepaalde kwartalen van het jaar een veel grotere kans hebben om door te breken.
Welzijn en gezondheid
Wat wij in ons onderzoeksartikel aan deze wetenschappelijke literatuur toevoegen, is dat deze “relatieve leeftijdseffecten” zich ook uiten in mate waarin kinderen zich goed in hun vel voelen en in hun gezondheid. Daartoe lieten we state-of-the-art econometrie los op data omtrent 380.000 jongeren uit 32 landen van de World Health Organization (WHO). Concreet vonden we een negatief effect van jonger te zijn binnen de klas op elk van de vier bestudeerde uitkomsten: algemene levenstevredenheid, algemene (zelfgerapporteerde) gezondheid, psychosomatische klachten en overgewicht.
De gemeten effecten zijn niet enkel statistisch significant, zodat we het toeval met grote zekerheid kunnen uitsluiten, maar ook best groot. Om de omvang van deze resultaten in perspectief te plaatsen, hebben we aangetoond dat de effecten van de relatieve leeftijdsverschillen op levenstevredenheid en gezondheid bij kinderen vergelijkbaar zijn met de effecten van hun sociaaleconomische afkomst. Met andere woorden, het behoren tot de jongste leerlingen in de klas of afkomstig zijn uit een arm huishouden heeft vergelijkbare effecten.
De gevolgen van ‘een ongelukkige verjaardag’
Wat bovendien opvallend is, is dat deze relatieve leeftijdseffecten amper uitdoven: de achterstand in gezondheid zien we tot minstens de leeftijd van zestien, terwijl we de achterstand in levenstevredenheid naarmate scholieren ouder worden alleen zien afnemen in landen waar opdelen van scholieren in verschillende onderwijstrajecten (bij ons in specifieke studierichtingen in het middelbaar) op latere leeftijd begint.
Op die manier kan ‘een ongelukkige verjaardag’ verstrekkende gevolgen hebben. Welzijn op jonge leeftijd beïnvloedt welzijn op latere leeftijd. Bovendien – het bloed van de arbeidseconoom kruipt waar het niet gaan kan – blijkt uit eerder onderzoek ook dat wie zich beter in haar/zijn vel voelt meer productief is, minder afwezig is op de werkplek en beter kan samenwerken met anderen in de professionele context.
Wil dit zeggen dat we ons schoolsysteem helemaal moeten omgooien, met een andere samenstelling van klassen en het langer samenhouden van jongeren in algemene studieprogramma’s? Absoluut niet. Welk “afkappingsmoment” je ook gebruikt om klassen in te delen, er zullen altijd jongere en oudere leerlingen in de klas zitten. En tegenover dit nadeel van studenten vroeg in een specifieke studierichting te steken, staan natuurlijk ook vele voordelen. Tegen een beetje meer aandacht voor de jongere kinderen in de (kleuter)klas, net als de extra aandacht die we aan andere kwetsbare kinderen (met bijvoorbeeld een migratieachtergrond) geven, zeg ik daarentegen: “Laat maar komen, Grietje!”
Meer informatie omtrent het onderzoek kan, voor wie toegang heeft tot Economics and Human Biology, gelezen worden in het gepubliceerde onderzoeksartikel of, open source, in een eerdere versie als discussieartikel.
Stijn Baert is professor arbeidseconomie aan de Universiteit Gent. Hij focust daarbij op de overgang van school naar werk (waar dit onderzoek bij aansluit), arbeidsmarktdiscriminatie en werk en gezondheid. Op zijn homepagina staan Nederlandse samenvattingen van de meeste van zijn onderzoeksartikels. Hij deelt ook regelmatig onderzoeksbevindingen via Twitter.