We denken graag dat we veel gemeen hebben met onze goede vrienden. Maar in werkelijkheid blijken dezelfde interesses en karaktertrekken niet zo’n grote rol te spelen. Wel hebben psychologen heel wat andere regels ontdekt die mee bepalen hoe we vriendschappen aanknopen, onderhouden of verbreken.
Hans en Bert vonden elkaar meteen sympathiek. Toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten, in 1952, waren ze 16 en 19 jaar oud. Ze woonden in hetzelfde dorp. Al snel groeiden die eerste toevallige gesprekjes uit tot vaste afspraken. De jongens begonnen samen te voetballen, gingen samen op kamp en zetten elke zaterdag in het jeugdhuis hun beste beentje voor op de dansvloer. Dat was het begin van een vriendschap die intussen al meer dan 60 jaar standhoudt.
Onderzoekers hebben het nog steeds knap lastig om vriendschap te definiëren. Ze omschrijven die als een vrijwillige, persoonlijke relatie, die op wederzijdse sympathie, vertrouwen en steun berust, maar niet op een een familieband of seksuele relatie is gebaseerd. Toch kan deze band even intiem en vertrouwd voelen als die met een partner of met een zus of broer. Vriendschap bestaat in heel wat varianten: van zandbakkameraadjes over sportmakkers en studentenmaatjes tot zakenvrienden.
Sociaal psychologe Beverly Fehr (University of Winnipeg, Canada) onderzoekt sinds de jaren 1990 hoe vriendschappen ontstaan en zich ontwikkelen. ‘Als mensen elkaar voor het eerst ontmoeten, geven ze eerst niet zoveel persoonlijke zaken over zichzelf prijs’, zegt Fehr. Wie die norm niet respecteert, komt bij de ander zelfs heel merkwaardig over. Verloopt dat eerste contact aangenaam, dan gaan mensen zich stilaan meer blootgeven: ‘In de vroege stadia van een vriendschap is het cruciaal dat die “zelfontboezeming” ook beantwoord wordt.’ Pas als we dit soort risico nemen, kan er vertrouwen groeien.
Alvorens er echter zulk een uitwisseling kan plaatsvinden, moet er eerst een passende gelegenheid zijn. Volgens Fehr kun je aan de hand van vrij banale omstandigheden voorspellen of twee mensen bevriend zullen raken. Zo is de eerste vereiste bijvoorbeeld ruimtelijke nabijheid. Ontnuchterend: talrijke studies hebben uitgewezen dat het vaak van het toeval afhangt wie tot onze vriendenkring zal behoren en wie niet. Misschien wordt het de buurman van twee huizen verderop, de collega naast je in het het landschapsbureau of die medestudent die op de eerste dag van het college naast je zat.
Hoe vaker we een vluchtige kennis zien, hoe sympathieker die wordt – tenzij het om antipathie op het eerste gezicht gaat. De tweede vereiste is voldoende contactfrequentie. Psychologen noemen dit ook Mere-Exposure-Effect (het effect van loutere blootstelling) en verklaren dat als volgt: ons brein kan dingen die we goed kennen gemakkelijker verwerken, en dus ervaren we iets vertrouwds als een beloning. Daarmee is dan al de basis voor een nieuwe vriendschap gelegd – zonder dat we ons daar actief voor hebben ingezet.
Als een vriend een tactloze uitschuiver maakt, grijpen we meestal naar een strategie die niet veelbelovend klinkt
Een derde randvoorwaarde kunnen we zelf beïnvloeden: ons ‘vriendschapsbudget’. Nemen we ook de tijd om echt bezig te zijn met een nieuwe kennis? Verscheidene persoonlijke eigenschappen spelen een rol bij die beslissing, vooral de lichamelijke aantrekkelijkheid en de sociale competentie van potentiële kandidaten. Daarnaast smeden extraverte mensen heel gemakkelijk nieuwe banden. Ze lachen vaker, reageren opener op iemand en knopen zelf meer gesprekken aan dan schuchtere of zwaar depressieve mensen.
Toch volstaat dit volgens psychologe Fehr allemaal nog niet, want ook de chemie moet er zijn. Soms volstaan enkele gemeenschappelijke punten zoals leeftijd, soortgelijke gezinssituatie, achtergrond, afkomst, mentaliteit en interesses. Zulke dingen geven ons het gevoel dat we op dezelfde golflengte zitten. Het paradoxale is echter dat de persoonlijkheid van goede vrienden dikwijls helemaal niet zo sterk op elkaar lijkt. Maar als deel van een vriendenduo ervaren we dit alleen wel op die manier.
Veel bepalender dan de gelijkenissen is een nauw emotioneel contact, blijkt uit een rij experimenten uit 2010 aan de Harvard University. Psychologe Fenna Krienen en haar collega’s bekeken met behulp van beeldvormingstechnieken wat er zich in de hersenen van proefpersonen afspeelde, terwijl ze kennissen en onbekende mensen op verschillende criteria moesten beoordelen. Toen de deelnemers aan vrienden dachten, nam de activiteit in deze delen van hun frontaalkwab toe die ook actief worden als mensen nadenken over hun eigen persoon. Die activiteit bleef echter uit, toen de proefpersonen vreemde mensen moesten evalueren die qua mentaliteit veel meer op henzelf leken dan hun eigen vrienden. Die gemeenschappelijke punten waren voor de proefpersonen blijkbaar nauwelijks relevant om een sociaal oordeel te vormen. Hun eigen vrienden daarentegen stonden emotioneel en neuraal veel dichter bij hen.
Met hoeveel mensen kunnen we ons werkelijk verbonden voelen? Volgens een Duits onderzoek hebben jonge mensen gemiddel zo’n 270 facebookvrienden. Maar dat verandert weinig aan het feit dat een mens meestal één of twee beste vrienden en maximum vijf goede vrienden heeft. Een representatieve enquête in opdracht van de Universität Chemnitz kwam zelfs uit bij gemiddeld hooguit drie contactpersonen, mensen dus met wie we persoonlijke gedachten en gevoelens delen.
Een langetermijnonderzoek in Tacoma (Washington) bracht ook een verrassend criterium bij onze keuze van een ‘beste vriend’ aan het licht. Een jaar lang moesten studenten hun vriendschappen met mensen van dezemfde sekse beoordelen. Uit de intimiteit en steun die ze ondervonden en op basis van de contactfrequentie kon dan worden berekend welke vriendschappen over de jaren heen bleven duren. Maar los daarvan was er slechts één factor die bij beide geslachten bepaalde wie vier jaar later nog als ‘beste vriend’ werd beschouwd: het gevoel door hem of haar in de eigen identiteit erkend en bevestigd te worden.
Een groter gevoel van eigenwaarde
Neem nu bijvoorbeeld twee vrienden die in hetzelfde voetbalteam spelen. Het volstaat eigenlijk al dat ze elkaar gewoon naar waarde schatten in hun respectievelijke centrale rol – zelfs als zij het idee hebben dat ze eigenlijk elk bij een andere vriendengroep horen. Het voordeel dat de betrokkenen daaruit halen is een flinke portie eigenwaarde. Blijkbaar kiezen we onze beste vrienden niet uit omdat ze zo fantastisch zijn, maar omdat zij ons het gevoel geven dat wij fantastisch zijn.
Die vertrouwdheid kun je niet met een groot aantal vrienden delen, wees een Canadese langetermijnstudie uit. Psychologen van de Université de Québec schetsten het verloop van vriendschappen in de kinder- en jeugdjaren en concludeerden: hoe ouder de proefpersonen, hoe sterker de vriendschapsbanden. Dat bleek vooral duidelijk op basischoolleeftijd. Kinderen uit het eerste leerjaar hielden gemiddeld maar één vriendje op twee over, toen ze in het tweede leerjaar zaten. Bij vierdeklassers bleef toch al 75 procent van de vriendjes behouden. Jongeren verliezen zelfs meer oude vrienden dan dat ze nieuwe vrienden maken. Dat weerspiegelt wellicht hun behoefte aan meer intimiteit. Die kan niet met een groot aantal vrienden maar slechts met een paar uitverkorenen gedeeld worden, vermoeden de onderzoekers.
De kans op een duurzame vriendschap is kleiner tussen jongens en meisjes, en tussen jongeren van verschillende etnische groepen, dan tussen vrienden van hetzelfde geslacht en dezelfde afkomst, melden de Canadese psychologen nog. Maar uiteindelijk is het ‘de kwaliteit van een vriendschap die bepaalt, hoe lang ze standhoudt’. En daarvoor bleken intimiteit en contactfrequentie doorslaggevend, leert een ander resultaat uit het onderzoek. Er blijken echter verschillen tussen de seksen over de precieze betekenis van vriendschap te bestaan. Vrouwen verwachten meer intimiteit en ontwikkelen nauwere vertrouwensbanden. Zogeheten face-to-face-vriendschappen, waarin persoonlijke uitwisselingen en wederzijdse emotionele steun centraal staan, zijn typisch vrouwelijk. Een goede vriendin moet kunnen luisteren, op het juiste moment empathisch meezuchten en instinctief weten wanneer ze de ander moet troosten.
Innige knuffels en omhelzingen zijn bij vrouwen toegelaten, terwijl heel wat mannelijke kameraden ervoor passen. Mannen koesteren vaker side-by-side-vriendschappen, doen samen aan sport, ondernemen iets en helpen elkaar met praktische zaken. En onderweg lijken ze daarbij duurzame banden te smeden. Misschien is het juist die intieme verhouding die vrouwenvriendschappen vatbaarder maakt voor ruzie?
Vriendschappen eindigen doorgaans met minder ruzie of lawaai dan huwelijken of relaties. Meestal komt het afscheid op kousenvoeten aangeslopen. De ruimtelijke nabijheid gaat verloren, bijvoorbeeld door een verhuis of overstap naar een andere school of werkplek. Of mensen zien elkaar gewoon minder vaak, omdat hun baan en gezin veel tijd en energie kosten. Terwijl een ruimtelijke afstand vooral losse vriendschappen in gevaar brengt, zet een nieuwe partner eerder nauwe vriendschapsbanden op losse schroeven.
Zo werd de vriendschap tussen Hans en Bert ook op de proef gesteld door de liefde. Op een avond in 1955 gingen de jongemannen na hun bioscoopbezoek nog even dansen in het cultureel centrum. Daar had Bert plots alleen nog maar ogen voor Christa in haar turquoise jurk. Hans was hij helemaal vergeten. Die wandelde uiteindelijk verongelijkt alleen naar huis.
Eén op twee vriendschappen loopt spaak, als een man de vrouw van zijn leven vindt, toonde socioloog Matthijs Kalmijn van de Universiteit Tilburg aan. Hij analyseerde data uit gesprekken met bijna 3.000 proefpersonen van verschillende leeftijden. Single mannen hadden zo’n 14 vriendschappelijke contacten per maand, maar dat halveerde toen ze trouwden. Het dieptepunt van 5 contacten werd genoteerd, toen de kinderen het nest verlieten. Bij vrouwen ging het van 13 naar 6 contacten per maand – iets minder steil bergaf. Proefpersonen die getrouwd waren of samenwoonden, noemden gemiddeld 3,3 goede vrienden, vooral buren en collega’s. Ze praten of ontmoeten elkaar twee keer per maand, meestal samen met hun partner.
Aan het begin van een relatie deelden de partners maar een kwart van hun contacten, maar zodra ze samenwoonden, was het gemeenschappelijke netwerk al goed voor de helft van hun gezelschap. Met de leeftijd bleef dat aandeel verder stijgen. Daarbij slaagden vrouwen er beter in om hun eigen vriendschappen te blijven onderhouden. Misschien kunnen typisch mannelijke contacten en activiteiten makkelijker gecompenseerd worden dan intieme gesprekken tussen vrouwen?
Het duo Hans en Bert groeide inderdaad uit elkaar. De een trok in 1956 naar West-Duitsland, de ander bleef in het oosten. Pas in het begin van de jaren ’70 ontmoetten ze elkaar opnieuw. Christa en Bert waren al heel lang een stel en wilden Hans in het westen van het land bezoeken. Toen de vrienden elkaar in het station zagen, herkenden ze elkaar eerst niet meer. De roodharige Bert was intussen grijs geworden.
Hart onder de riem en vrijheid
Tientallen jaren was het de Duitse binnengrens die tussen Hans en Bert lag. Maar vriendschapsbanden kunnen ook verbroken raken, als alles in het dagelijkse leven en de vertrouwde omgeving bij het oude blijft. Psychologen Michael Argyle en Monika Henderson (University of Oxford) vermoeden dat een vriendschap maar zo lang werkt als de betrokkenen zich aan hun ongeschreven regels houden. De twee wetenschappers bestudeerden midden jaren ’80 een hele rij van die regels in verschillende landen. In aparte deelstudies lieten ze proefpersonen de waarde van vriendschapsregels beoordelen: van oogcontact tot de bereidheid om bij afwezigheid van hun vriend(in) voor hem of haar in de bres te springen.
Het gros van de proefpersonen vond bepaalde regels, los van geslacht, wel heel belangrijk: bijvoorbeeld dat je de ander iets persoonlijks kunt toevertrouwen of dat je op hem of haar kunt bouwen. Of je nu liefdesverdriet hebt, met een overlijden wordt geconfronteerd of je baan kwijtraakt... een goede vriend zal je bereidwillig een hart onder de riem steken. Vriendschap betekent echter ook respect voor het privéleven en elkaar een zekere vrijheid gunnen. Jaloers zijn op ander vrienden is dan ook taboe. En als je iemands partner niet sympathiek vindt, moet je die toch respecteren.
Hoe beter twee vrienden zich aan onuitgesproken regels houden, hoe stabieler de vriendschap
Maar de belangrijkste reden waarom vriendschappen eindigen is volgens onderzoek meestal het gebrek aan bereidheid om tijd te nemen voor de ander en aandacht aan hem of haar te besteden. Vooral vrouwen tillen daar zwaar aan, omdat ze nu eenmaal hogere verwachtingen hebben over emotionele intimiteit, zoals een studie van sociologe Diane Felmee en haar team bij studenten aan de Amerikaanse westkust aantoonde. De leeftijd verandert daar weinig aan. Mannen daarentegen vinden het vooral belangrijk dat ze met vrienden kunnen lachen en elkaar eens op de korrel nemen. Hoe beter twee vrienden zich dus aan die onuitgesproken regels houden, hoe stabieler de vriendschap, vatten de verschillende onderzoeksteams samen.
Als een vriend eens een tactloze uitschuiver maakt, blijken de meesten van ons naar een strategie te grijpen die niet direct veelbelovend klinkt: ze ontwijken het probleem en elkaar gewoon. ‘Onderzoek toont aan dat het vermijden van conflicten de meest verspreide reactie is', zegt Beverly Fehr. En dat terwijl een open, constructief gesprek eerder tot een snelle en goede oplossing zou leiden.
Drie verzoeningsstrategieën
Als het de kompanen lukt om een conflict bij te leggen, dan leidt de verzoening er volgens Fehr in één op drie gevallen toe dat de betrokkenen hun gedrag aanpassen. Ze gaan bijvoorbeeld meer tijd samen doorbrengen of geven elkaar juist meer ruimte. Maar bijna even vaak komt het tot een verhelderend gesprek met excuses en geruststellingen. Eén op de vijf grijpt naar een groter gebaar en organiseert bijvoorbeeld een grote verzoeningsactiviteit, die blijk geeft van de wil om de vriendschap verder te zetten.
We hebben goede redenen om al die moeite te doen. Vrienden vervullen aardig wat menselijke behoeften: ze geven ons emotionele en praktische steun, bevestigen ons in onze eigenwaarde en zorgen voor een gevoel van samenhorigheid. Bovendien hebben veel studies ook aangetoond dat vrienden ons gezond houden, ons risico op hoge bloeddruk en depressie doen dalen en zelfs ons leven verlengen.
Dat heeft blijkbaar te maken met hun bufferfunctie: de aanwezigheid van vrienden remt de productie van het stresshormoon cortisol, stelden psycholoog Markus Heinrich en zijn team (Universität Freiburg) in 2003 vast. Zij lieten hun proefpersonen na een korte voorbereiding voor een publiek spreken en hoofdrekenen. Een deel van hen moest dat zonder hulp zien te klaren, terwijl de andere groep het stressdempende hormoon oxytocine toegediend kreeg via een neusspray of het gezelschap van een vriend(in) kreeg. De onderzoekers namen intussen geregeld speekselproeven om de cortisospiegel en dus het stresspeil van de proefpersonen te meten. Zoals verwacht, hielp de spray de stressreactie afzwakken. Maar ook de tien minuten steun van een vriend had de cortisolspiegel duidelijk gedempt.
In tijden van stress of bij alledaagse problemen zijn goede vrienden vaak een reddingsboei. Alleen al door aan hen te denken kan de imemnse berg waarvoor we staan opeens minder steil lijken, bleek uit een Britse studie uit 2008. Filosoof Francis Bacon had in 1625 maar één zin nodig om de macht van de vriendschap neer te pennen: ‘Ze verdubbelt de vreugde en halveert de smart’ (Friendship redoubleth joys, and cutteth griefs in halves).
En ook Hans heeft zijn oude vriend Bert het voorval op de dansavond vergeven. Tenslotte heeft hij op die avond Christa of zijn latere vrouw leren kennen. De twee mannen zijn inmiddels al meer dan 60 jaar bevriend. Ze wonen ruim 500 kilometer van elkaar verwijderd, maar bellen minstens twee keer per maand. Op de dansvloer staan ze al lang niet meer, want intussen zijn ze grootvader geworden. Een van hen, Hans, is zelfs die van mij.