Injecteerbaar gaas volgt hersenactiviteit

29 augustus 2016 door Eos-redactie

Breinimplantaten bestaan al geruime tijd, maar doordat ze zo instabiel zijn en bovendien van rigide materialen vervaardigd kunnen ze niet lang functioneren. Met een inspuitbaar elektronisch gaas wordt dat probleem verholpen.

Breinimplantaten bestaan al geruime tijd, maar doordat ze zo instabiel zijn en bovendien van rigide materialen vervaardigd kunnen ze niet lang functioneren. Met een inspuitbaar elektronisch gaas wordt dat probleem verholpen.

Hersenimplantaten worden zowel gebruikt in fundamenteel breinonderzoek (vooral dan bij proefdieren zoals muizen) als in klinisch toepassingen (bijvoorbeeld bij epilepsiepatiënten of mensen met een depressie). Maar omdat ze van zulke rigide – lees: ruwe – materialen zijn gemaakt veroorzaken ze vaker wel dan niet ontstekingen in de naburige hersencellen. Bovendien verschuiven ze relatief snel, waardoor ze al na enkele dagen opnieuw op de goede plaats moeten worden gezet. Kortom: het monitoren van de breinactiviteit en het stimuleren van hersencellen op de lange termijn verloopt moeilijk met de huidige technologie.

Amerikaanse wetenschappers denkt dat euvel nu te kunnen verhelpen met een volledig nieuw soort implantaat, namelijk een ultradun elektronische gaas dat zonder veel moeite met een injectienaald in het juiste hersengebied kan worden ‘gespoten’. Bij muizen toonden de vorsers alvast aan dat ze met hun techniek acht maanden lang de hersenactiviteit konden monitoren, zonder dat ze daarbij moesten ingrijpen.

Dat opent natuurlijk perspectieven om de evolutie van individuele neuronen nauweurig te volgen, en om dus processen zoals veroudering beter te begrijpen en om misschien wel een nieuw aanknopingspunt te vinden in de strijd tegen de Ziekte van Alzheimer.

Het elektronische gaas leent zich bovendien ook perfect voor hersenstimulatie. Doordat het geen immuunrespons van de hersencellen oproept – geactiveerde neuronen gedragen zich immers als een isolator – zijn er veel kleinere stroompjes nodig om hetzelfde effect te bereiken en zijn er dus minder neveneffecten. (sst)

Bron: Charles Lieber, Harvard University, VS in Nature Methods