Veel kinderen brengen hun eerste levensjaren door in de opvang. Die opvang heeft een impact op hun ontwikkeling maar is voor verbetering vatbaar. Het aantal kinderen per begeleider moet omlaag, en de kwaliteit moet omhoog, vinden experts.
Het is een van de eerste dingen die je als aanstaande ouder te doen staat: opvang zoeken voor je kind. Een vreemde situatie, want het kind in kwestie is op dat moment nog een klompje cellen, en je weet als ouder in spe amper iets van jonge kinderen af, laat staan van crèches en onthaalouders – we spreken uit ervaring. We deden wat elke ouder doet: we zochten uit welke opvangmogelijkheden er in de buurt zijn, gingen een kijkje nemen en sloegen een praatje met de verantwoordelijke.
Maar dan … Hoe beslis je waar je je kind achterlaat – gesteld dat je de luxe hebt te kunnen kiezen? En doe je er überhaupt goed aan je kind naar de opvang te brengen, gesteld dat je een andere mogelijkheid hebt? Wat zegt de wetenschap over de voor- en nadelen van kinderopvang?
Kinderen die naar een slechte opvang gaan, kunnen opgroeien tot wantrouwige volwassenen
In de eerste levensjaren legt een kind de basis voor zijn persoonlijkheid en verdere ontwikkeling. Iets meer dan de helft van de Vlaamse kinderen jonger dan drie brengt een aanzienlijk deel van die tijd in de opvang door, in de meeste gevallen in een crèche. De kwaliteit van die opvang is dan ook van groot belang, maar blijkt voor verbetering vatbaar.
Probleemgedrag
Langlopend onderzoek, waarbij kinderen worden opgevolgd die veel of weinig tijd in de opvang hebben doorgebracht, is schaars en laat zowel positieve als negatieve effecten zien.
Een vaak aangehaalde studie van het Amerikaanse National Institute of Child Health en Human Development (NICHD) startte in 1991 en volgde meer dan 1.000 kinderen tot 2007. De onderzoekers vonden onder meer dat kinderen die vaak naar de opvang gingen, op latere leeftijd vaker probleemgedrag vertoonden – ze waren wat brutaler en ongehoorzamer en gingen vaker op de vuist – al ging het om een bescheiden effect.
Over de studie is sindsdien duchtig gedebatteerd. De Amerikaanse onderzoekers vinden hun resultaten toch belangwekkend. Ze zijn weliswaar klein, maar tegelijk gaat het om erg grote aantallen kinderen. Anderen vinden dat de Amerikanen wel erg hun best doen om negatieve effecten te vinden. ‘De grens tussen wetenschap en ideologie is in dit debat vaak dun’, zegt Louis Tavecchio, emeritus hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Tegelijk vonden de Amerikaanse wetenschappers dat opvang van hoge kwaliteit een positieve impact had op onder meer de verstandelijke vermogens en de schoolprestaties op latere leeftijd.
Vorig jaar namen wetenschappers in opdracht van de Europese Unie het onderzoek naar de impact van kinderopvang onder de loep. Ze komen tot de conclusie dat er overtuigend bewijs is dat opvang van hoge kwaliteit een positieve impact heeft op de verstandelijke vermogens, taalontwikkeling en sociale vaardigheden van kinderen. Zowel kansrijke als kansarme kinderen kunnen de vruchten plukken van goede opvang, maar de bonus is groter voor die laatste. Tegelijk is het volgens de studie aangetoond dat veel tijd doorbrengen in opvang van slechte kwaliteit, een negatieve impact kan hebben op de ontwikkeling en vaardigheden van kinderen.
Het bewijs voor de positieve effecten van opvang is minder sterk voor kinderen die al vroeg (voor ze twee jaar oud zijn) naar de opvang gaan. De kinderen lopen dan ook een hoger risico op negatieve effecten, maar die kunnen worden vermeden als de opvang van goede kwaliteit is. De onderzoekers wijzen er verder op dat de impact van opvang relatief beperkt is: de invloed van de thuissituatie is twee keer groter.
‘Slechte kinderopvang is slecht voor kinderen, en goede opvang is goed voor kinderen’, vat Ruben Fukkink, hoogleraar Kinderopvang aan de Universiteit van Amsterdam, het onderzoek samen. ‘Als we het onderzoek overschouwen, moeten we besluiten dat de oorspronkelijk verwachte positieve effecten van kinderopvang wat tegenvallen, terwijl de verwachte negatieve effecten meevallen.’
Persoonlijk contact
Kinderopvang moet dus van goede kwaliteit zijn, maar wat betekent dat? ‘De essentie van kwaliteit is dat kinderen zich veilig en goed voelen, en dat ze worden uitgedaagd om ervaringen op te doen en hun talenten te ontplooien’, zegt Michel Vandenbroeck, expert kinderopvang aan de Universiteit Gent. ‘In beide gevallen is persoonlijk contact tussen kind en begeleider cruciaal.’
Begeleiders moeten warm, lief en ondersteunend zijn, en de tijd hebben om de kinderen met elkaar te leren omgaan en hen de wereld te helpen verkennen. ‘Is dat niet zo, dan kan een kind zich onveilig gaan voelen en voelt het zich niet geaccepteerd en onbegrepen’, legt Tavecchio uit. ‘Dat knaagt aan het zelfvertrouwen. In extreme gevallen kunnen kinderen die veel tijd in slechte opvang doorbrengen opgroeien, tot terughoudende en wantrouwende volwassenen.’
Je hoeft geen kernfysicus te zijn om te begrijpen dat er meer ruimte is voor persoonlijk contact naarmate een verzorgende minder kinderen onder zijn of haar hoede heeft. Voor wie daar toch aan zou twijfelen, maakte onderzoek van de Nederlandse ontwikkelingspsycholoog Marianne Riksen-Walraven duidelijk dat kinderen die hun begeleider met twee andere kinderen moeten delen, meer persoonlijke aandacht krijgen dan kinderen die het met één begeleider per vijf kinderen moeten stellen.
Een belangrijke parameter voor kwaliteit is daarom het aantal kinderen per begeleider. Dat ligt in Vlaanderen erg hoog. Wie thuis kinderen opvangt, mag maximaal acht kinderen opvangen, een aantal dat nergens in Europa zo hoog ligt. In een crèche met meerdere begeleiders is één begeleider per negen kinderen de limiet. In Nederland varieert de limiet naargelang de leeftijd van de kinderen in de groep, van één op vier voor kinderen jonger dan één, tot één op acht voor kinderen ouder dan twee. ‘Welke verhouding optimaal is, is moeilijk wetenschappelijk hard te maken’, zegt Vandenbroeck. ‘Maar één op acht of negen is zeker te hoog.'
Vandenbroeck en enkele collega’s pleitten er in het verleden al voor om naar een verhouding van één op vier (voor thuisopvang) en één op zes (voor groepsopvang) te streven. Vooral erg jonge kinderen zijn gebaat bij kleine groepen. ‘In het eerste levensjaar moeten kinderen nog leren hun emoties en stress te reguleren’, zegt Roseriet Beijers, ontwikkelingspsycholoog aan Radboud Universiteit. ‘Dat kunnen ze nog niet zelf en daarom hebben ze nood aan een sensitieve en responsieve verzorger: iemand die hun signalen snel oppikt en adequaat beantwoordt.’
Omdat in het speeksel van jonge kinderen in de opvang vaak hoge concentraties van het ‘stresshormoon’ cortisol worden gemeten, pleiten sommige experts ervoor om kinderen pas na zes maanden of een jaar naar de opvang te brengen. Vooralsnog is het zwangerschapsverlof in België en Nederland beperkt tot respectievelijk 15 en 16 weken. Daarvan moeten respectievelijk één en vier weken worden opgenomen voor de bevalling, zodat kinderen vaak al na drie maanden naar de opvang gaan. ‘Sommige kinderen lijken daar weinig problemen mee te hebben’, zegt Beijers, ‘Andere zijn daar nog niet aan toe. Zij zouden erbij gebaat zijn als ouders makkelijker langer thuis kunnen blijven.’
Beste mensen aan de start
Ook de kwalificaties van het personeel beïnvloeden de kwaliteit van opvang. Op dit moment heeft ongeveer de helft van de mensen in de sector geen opleiding gevolgd die hen specifiek voorbereidt op een job in de kinderopvang. Dat moest tot voor kort ook niet. Het decreet kinderopvang brengt daar verandering in: tegen 2024 moet iedereen in de sector over de nodige competentiebewijzen beschikken. ‘De verzorgers van vandaag zijn uiteraard niet allemaal incompetent’, nuanceert Vandenbroeck, ‘Maar het nieuwe systeem maakt dat wel objectiever meetbaar.’
Tot voor kort was het niet mogelijk om in het hoger onderwijs een opleiding te volgen die toegespitst is op kinderopvang. Sinds september 2011 kan dat wel, met de bachelor ‘pedagogie van het jonge kind’. Een goede zaak, want volgens experts volstaat de opleiding in het zevende jaar beroepsonderwijs niet om de hoogste pedagogische kwaliteit te garanderen. ‘Niet iedereen in de sector hoeft een hoger diploma te halen, maar het zou goed zijn als elke crèche onder toezicht van minstens één hoger opgeleide zou staan’, zegt Vandenbroeck. ‘Dat is onder meer het geval in Zweden, waar ongeveer de helft van de begeleiders in de groepsopvang hoger geschoold is.’
Vooral in landen waar er geen scherp onderscheid bestaat tussen kinderopvang en de kleuterschool, zoals in Scandinavië en Nieuw-Zeeland, is personeel in de kinderopvang hoger opgeleid. ‘Wij vinden het logisch dat kleuterjuffen en –meesters een hoger diploma hebben’, zegt Vandenbroeck. ‘Maar voor jongere kinderen hoeft dat niet. Dat klopt niet. Als we de eerste levensjaren echt zo belangrijk vinden, dan moeten we bereid zijn om onze beste mensen ook aan de start in te zetten.’
Gemiste kansen
Is de kwaliteit van de opvang in Vlaanderen hoog genoeg om een positieve impact te hebben op de ontwikkeling van kinderen? We weten het niet, want die kwaliteit is nog nooit grondig onderzocht. Tot nu. Op dit moment voeren wetenschappers van de Universiteit Gent en de KU Leuven, onder leiding van Vandenbroeck, een grootschalig onderzoek uit op meer dan 400 opvangplaatsen in Vlaanderen. Ze kijken er onder meer naar het welbevinden van de kinderen. Voelen ze zich goed en veilig? Zijn ze betrokken en worden ze voldoende uitgedaagd en gestimuleerd? Daarnaast verzamelen ze informatie over de opleiding van de verzorgers, het aantal kinderen, de inrichting van de ruimtes en het contact met de ouders, om te bepalen wat de kwaliteit van de opvang beïnvloedt. Resultaten worden in oktober verwacht.
Wij vinden het logisch dat de kleuterjuf een hoger diploma heeft. Waarom dan de verzorgster in de crèche niet?
Crèches en onthaalouders worden nu al door de overheid gecontroleerd, maar die controle garandeert geen optimale, maar eerder een minimale kwaliteit. ‘Ze is te veel gericht op de organisatie en te weinig op de ervaringen van het kind’, zegt Vandenbroeck. Daar moet binnenkort verandering in komen. Vandenbroeck en zijn collega’s werken aan een instrument dat wél toelaat om de pedagogische kwaliteit van opvang grondig te meten.
In Nederland doet het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) dat soort onderzoek al sinds 2002. Uit de laatste controle, in 2012, blijkt dat er, ondanks een verbetering ten opzichte van de vorige meting, nog veel ruimte is voor verbetering. Dat geldt vooral voor het stimuleren van de ontwikkeling en het begeleiden van de interacties tussen de kinderen – waar meer dan driekwart van de opvangplaatsen onvoldoende scoort – maar ook voor de aangeboden activiteiten, de inrichting en de communicatie met de kinderen. In slechts twaalf procent van de onderzochte opvangplaatsen werd de pedagogische kwaliteit als ‘goed’ bestempeld.
Vandenbroeck wil nog niet te veel vooruitlopen op de resultaten van het Vlaamse onderzoek maar verwacht een soortgelijke conclusie. Ook wij laten kansen liggen om de ontwikkeling van kinderen ten volle te stimuleren. Maar betere opvang – met kleinere groepen, hoger opgeleid personeel, betere controle – is ook duurdere opvang. ‘Goedkope opvang bestaat niet. Het is een kwestie van prioriteiten. Iemand betaalt sowieso de rekening: de begeleiders, de ouders, de overheid of de kinderen.’
Met dank aan Ellen Rutgeerts, Centrum voor Vernieuwing in Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen (VBJK)