Onze herinneringen aan onze kindertijd zijn onbetrouwbaar. Ze vervagen heel snel, en worden soms zelfs vervangen of aangevuld door herinneringen aan dingen die nooit gebeurd zijn.
Schrijfster Griet Op De Beeck kwam deze week naar buiten met het seksueel misbruik waarvan ze in haar kindertijd het slachtoffer was. De verdrongen herinneringen zouden, jaren na de feiten, naar boven zijn gekomen dankzij gesprekken met haar therapeuten. Psychologen of psychiaters kunnen er inderdaad soms in slagen om trauma’s uit het onbewuste naar boven te halen. Over Op De Beeck en de juistheid van haar herinneringen wil ik het hier niet hebben. Ik vind het moedig dat ze haar verhaal vertelt en hoop dat ze daarmee andere slachtoffers een hart onder de riem steekt.
Waar ik het wel over wil hebben, is ons geheugen. Meer bepaald: de herinneringen aan onze kindertijd.
U hebt het vast ook al meegemaakt: tijdens een familiefeest haalt u herinneringen op met uw broers en zussen. Maar het lijkt wel of iedereen een andere versie van dat gedeelde verleden heeft. Herinneringen uit onze kindertijd zijn uiterst fragiel. Je kan ze dan ook niet zomaar voor waarheid aannemen. Soms herinneren we ons alleen iets omdat er een foto van bestaat. Of omdat iemand anders het ons zo heeft verteld. Of omdat we het zelf hebben verzonnen.
Telkens als we een herinnering ophalen, verandert die. Dat is onvermijdelijk, het is een gevolg van hoe onze hersenen werken. Een herinnering is altijd een constructie, en geen reproductie van wat er is gebeurd. Allerlei irrelevante zaken kunnen die herinnering veranderen. Bijvoorbeeld door wat we vandaag zien of horen, of omdat we zo’n herinnering gaan inpassen in een groter verhaal.
Met de herinneringen aan onze kindertijd is er bovendien nog iets anders aan de hand. Van onze baby- en peutertijd herinneren we ons gewoonlijk helemaal niets. Mijn eigen eerste herinnering dateert van de eerste kleuterklas: ik stond huilend in de gang omdat ik de rits van mijn jas niet open kreeg. Als ik daar goed over nadenk, weet ik niet honderd procent zeker of dat helemaal klopt. Moest ik ze open of net dicht krijgen? Stond ik wel in de gang? Wel weet ik nog goed hoe hulpeloos en gefrustreerd ik me voelde.
Voor dat fenomeen van vergeten heeft de psychologie de ‘mooie’ naam infantiele amnesie bedacht. Die amnesie is zo goed als totaal tot de leeftijd van drie à vier, en blijft gedeeltelijk doorwerken tot we een jaar of tien zijn. Daarna begint de pubertijd, en daarvan herinneren we ons juist heel erg veel. Ons geheugen is dan in topvorm, en de tienertijd is een belangrijke periode in ons leven.
Om die infantiele amnesie te verklaren, circuleren verschillende theorieën. Baby’s en peuters hebben nog geen taal om gebeurtenissen in vast te leggen. Ze hebben evenmin al een goed gevormd ik-besef, waardoor het lastig kan zijn om zich dingen te herinneren die zij meemaken.
Het recentste bewijs onderschrijft de neurogenese-theorie. Tijdens onze kindertijd maakt ons brein voortdurend nieuwe hersencellen en verbindingen aan. Veel meer dan wanneer we volwassen zijn. Dat destabiliseert de verbindingen die er al zijn – onze herinneringen. Uit onderzoek blijkt dat jonge muisjes die een medicijn kregen dat de nieuwe aanmaak van hersencellen vertraagt, beter oude herinneringen kunnen bewaren.
Tot zover het wissen of vervormen van herinneringen. De wetenschap is er ook al in geslaagd om valse herinneringen te creëren. Bij muizen lukt dat door een gebied in de hippocampus te manipuleren. De hippocampus is het hersengebied waar we onze herinneringen vormen en opslaan. En als proefpersonen de opdracht krijgen zich iets heel levendig in te beelden dat gebeurd zou kúnnen zijn, blijken ze achteraf sterker geneigd om te denken dat het ook is gebeurd.
Als u dus nog eens met familie een discussie hebt over de juistheid van uw jeugdherinneringen, dan heeft u voortaan een mooi excuus: u lijdt aan infantiele amnesie.