Stel je even voor dat je naar het gemeentehuis gaat om er voor de renovatie van je huis een bouwvergunning aan te vragen. De ambtenaar die je aanvraagformulier in ontvangst neemt, zegt dat het door het grote aantal aanvragen wel negen maanden kan duren voor je de vergunning krijgt. Maar als je haar 100 euro geeft, kan ze de aanvraag bovenop de andere leggen.
Je realiseert je dat ze je net vroeg haar om te kopen, een illegale betaling om een voorkeursbehandeling te krijgen. Waarschijnlijk komt een aantal vragen bij je op. Betaal je om een en ander sneller te laten gaan? Zou iemand van je vrienden of familie hetzelfde doen?
Je vraagt je waarschijnlijk niet af of je te maken hebt met een ethisch probleem als je wordt geconfronteerd met de mogelijkheid iemand om te kopen. Het is dat soort vragen dat gedragspsychologen stellen om te onderzoeken hoe corruptie zich verspreidt.
Cultuur van bedrog
Hoe uitgebreid corruptie is, kunnen wetenschappers moeilijk meten. Schattingen van de Wereldbank suggereren dat corrupte transacties jaarlijks goed zijn voor 1 biljoen dollar. In 2018 rapporteerde Transparency International dat meer dan twee derde van 180 onderzochte landen een score van minder dan 50 haalden op een schaal van 0 (‘zeer corrupt’) tot 100 (‘erg clean’).
Grote schandalen halen wereldwijd geregeld de krantenkoppen. Dat was bijvoorbeeld het geval toen de Braziliaanse bouwonderneming Odebrecht in 2016 toegaf in twaalf landen aan politici en ambtenaren meer dan 700 miljoen dollar aan steekpenningen te hebben betaald.
Ook veel kleinere vormen van corruptie tussen een klein aantal mensen komen vaak voor. Transparency International’s Global Corruption Barometer toont voor 2017 aan dat een van de vier ondervraagden het voorbije jaar smeergeld had betaald om toegang te krijgen tot een openbare dienst. In het Midden-Oosten en Noord-Afrika had een op drie dat gedaan.
Zonder preventie kan oneerlijkheid zich ongemerkt door de samenleving verspreiden
Corruptie, groot- of kleinschalig, heeft gevolgen voor de socio-economische ontwikkeling van een land. Ze beïnvloedt economische activiteiten, verzwakt instellingen en democratische processen, en ondermijnt het vertrouwen van de bevolking in overheidsambtenaren, politici en zelfs in de eigen buren.
Om het probleem aan te pakken, kan de kennis van de onderliggende psychologie van omkoperij cruciaal zijn. Verontrustend is dat onze studies suggereren dat alleen al de blootstelling aan corruptie tot meer corruptie leidt. Zonder preventieve maatregelen kan oneerlijkheid zich ongemerkt doorheen de samenleving verspreiden en als een besmettelijke ziekte van individu naar individu overgaan. Sociale normen en ethiek gaan eronder lijden. En zodra een cultuur van bedrog en leugens zichzelf gaat beschermen, kan het moeilijk zijn ze nog te ontmantelen.
Blootstelling
Veronderstel dat je in het gemeentehuis niet op de vraag om wat smeergeld inging. Hoe zou die ervaring je respons op een volgend ethisch dilemma beïnvloeden? We zochten naar een antwoord op die vraag met laboratoriumstudies. We deden dat samen met de gedragswetenschappers Vladimir Chituc, Aaron Nichols, Heather Mann, Troy Campbell en Panagiotis Mitkidis.
We vroegen proefpersonen in ons gedragslab een virtuele dobbelsteen te gooien om een beloning te krijgen. Elke proefpersoon kreeg te horen dat hij een beloning zou krijgen op basis van het aantal ogen dat hij gooide.
In de praktijk konden ze een hoger aantal ogen melden en daardoor meer geld winnen. Alle deelnemers stonden dus voor een dilemma: het spel volgens de regels spelen of liegen en meer verdienen. We creëerden deze opstelling om te zien hoe individuen bij het nemen van ethische beslissingen externe en interne – of psychologische – beloningen tegenover elkaar afwegen.
Onderzoek uit 2008 laat zien dat de meesten onethisch handelen tot een hoogte waarop ze nog profiteren, maar hun morele zelfbeeld kunnen bewaren. Dat is een bevinding die de onderzoekers omschrijven als de theorie van het behoud van het zelfconcept.
Voor onze game moesten de proefpersonen op een iPad een virtuele dobbelsteen dertig keer gooien. Veel gedragseconomen gebruikten gelijkaardige paradigma’s met echte dobbelstenen en munten om oneerlijkheid te achterhalen in zogenoemde gedecontextualiseerde games, dat zijn games die niet door sociale of culturele normen worden beïnvloed.
Vóór elke gooi vroegen we de proefpersonen aan een van de zijden van de dobbelsteen te denken – aan de bovenkant van de steen of aan de onderkant ervan – en hun keuze pas bekend te maken nadat ze de teerling hadden gegooid. Ze konden een vast bedrag winnen per oog op de zijde die ze elke keer rapporteerden. Iedereen kon dus meer winnen door te liegen en de kant met de meeste ogen te melden.
Als bijvoorbeeld het resultaat van een gooi twee aan de bovenkant was en vijf aan de onderkant van de dobbelsteen, dan was de verleiding groot dat ze zeiden dat ze vóór het gooien aan de onderkant hadden gedacht, zelfs als dat niet zo was.
Met dit paradigma is het voor ons onmogelijk na te gaan of ze bij elke aparte gooi liegen. Als we de resultaten van alle gooien samen bekijken en de deelnemers als een groep, dan kunnen we de proportie van het aantal gekozen meldingen vergelijken met het toeval (50 procent) en kunnen we de mate van oneerlijkheid daaruit afleiden.
Nadat de proefpersonen instructies hadden gekregen over de game en over de manier waarop ze geld konden winnen – geld dat ze mee naar huis mochten nemen – werden ze onderverdeeld in twee groepen. De ene groep kon kleine bedragen winnen, de tweede grotere. De tweede groep kreeg exact dezelfde opdracht, maar de deelnemers konden tien keer zoveel winnen.
Iedereen werd van het bestaan van een tweede groep op de hoogte gebracht. Daarna kreeg de helft van de proefpersonen van de potentieel minder verdienende groep de mogelijkheid wat smeergeld te betalen om naar de potentieel meer verdienende groep over te stappen.
Alleen al de mogelijkheid smeergeld te betalen erodeert het morele karakter en laat oneerlijk gedrag bij volgende ethische beslissingen toenemen
De onderzoeksassistent die de sessie begeleidde, voegde deze mogelijkheid toe om een moreel dilemma te creëren dat ook in het echte leven kan voorkomen. Hij liet de deelnemers weten dat de baas niet aanwezig was en dat overstappen naar de groep met meer winstkansen eenvoudig was. Niemand kon het te weten komen.
Zo kwamen we dus tot drie groepen proefpersonen: een groep met potentieel kleine winsten die geen voorstel kreeg smeergeld te betalen, een tweede met hoge winstmogelijkheden zonder voorstel smeergeld te betalen en een derde groep die de kans kreeg smeergeld te betalen.
Die derde groep deelden we weer op in twee: zij die effectief smeergeld betaalden en zij die weigerden dat te doen. Met deze opstelling was het voor ons mogelijk na te gaan hoe ethisch de personen handelden die de kans kregen smeergeld te betalen.
In ons gedragslab gebruikten we drie versies van de test met 349 proefpersonen. In de eerste twee versies kregen sommige deelnemers de kans 2 dollar te betalen om naar de groep met hogere winstkansen over te stappen. 85 procent van hen hapte toe. Proefpersonen die de kans kregen smeergeld te betalen, speelden vaker vals dan zij die die kans niet hadden gekregen.
In de tweede studie bleek bijvoorbeeld dat zij die de kans hadden gekregen 9 procent meer vals speelden dan zij in de groep met de potentieel hogere winsten. En 14 procent meer dan deelnemers in de groep met de potentieel lage winsten die de mogelijkheid smeergeld te betalen niet kregen.
Met de derde studie testten we of personen meer immoreel handelen als ze smeergeld betaalden of zelfs alleen maar die mogelijkheid kregen. We verhoogden het mogelijke smeergeld tot 12 dollar. 82 procent weigerde op het aanbod in te gaan. Zo kregen we een grote groep weigeraars. Zelfs als we onze analyse tot deze groep van schijnbaar ethische individuen beperken, blijkt dat zij die het aanbod kregen vaker vals spelen dan zij die het niet hadden gekregen.
Samenvattend suggereren de resultaten van de drie experimenten dat alleen al de mogelijkheid smeergeld te betalen het morele karakter erodeert en oneerlijk gedrag bij erop volgende ethische beslissingen laat toenemen.
Eroderende normen
Ons werk suggereert dat omkoperij op een besmettelijke ziekte lijkt. Ze verspreidt zich snel onder individuen, vaak door er gewoon mee te worden geconfronteerd. En ze is moeilijker te controleren naarmate de tijd verstrijkt. Dat komt omdat sociale normen – de gedragspatronen die we als normaal beschouwen – een impact hebben op de manier waarop we ons in tal van situaties gedragen.
Dat geldt ook voor situaties die met ethische dilemma’s te maken hebben. In 1991 maakten de psychologen Robert Cialdini, Carl Kallgren en Raymond Reno het belangrijke onderscheid tussen descriptieve normen – de perceptie van wat de meesten doen – en injuctieve normen – de perceptie van wat de meesten goedkeuren of afkeuren.
Wij denken dat beide types normen corruptie beïnvloeden. Eenvoudig uitgedrukt: weten dat anderen smeergeld betalen om een voorkeursbehandeling te krijgen (een descriptieve norm) geeft het gevoel dat het acceptabeler is zelf ook smeergeld te betalen.
In de ene gemeenschap is het geven van giften aan klanten of vertegenwoordigers van de overheid een teken van respect, terwijl dat in andere culturen als omkoperij wordt beschouwd
Op dezelfde wijze zal denken dat anderen geloven dat smeergeld betalen acceptabel is (een injuctieve norm) ervoor zorgen dat mensen zich comfortabeler voelen als ze de vraag smeergeld te betalen accepteren. Omkoperij wordt normatief en beïnvloedt het morele karakter van mensen.
In 2009 publiceerden de gedragseconomen Francesca Gino, Shahar Ayal en Ariely een studie die aantoonde hoe belangrijk krachtige sociale normen kunnen zijn om oneerlijk gedrag te genereren. Met twee laboratoriumstudies onderzochten ze de omstandigheden waaronder blootstelling aan onethisch gedrag van anderen iemands ethische beslissingen kan beïnvloeden.
Deel uitmaken van een groep bleek daarbij een significant effect te hebben. Als individuen zagen hoe een lid van de eigen groep oneerlijk handelde (een student draagt een T-shirt dat suggereert dat hij op dezelfde school zit en speelt vals tijdens een test), dan handelden ze zelf ook oneerlijk. Als de valsspeler niet tot de eigen groep behoorde (een student met een T-shirt van een rivaliserende school), dan handelden ze eerlijker.
Sociale normen verschillen ook van cultuur tot cultuur. Wat de ene cultuur tolereert, kan niet in een andere. Zo kan bijvoorbeeld in sommige gemeenschappen het geven van giften aan klanten of vertegenwoordigers van de overheid een teken van respect voor een zakelijke relatie zijn, terwijl dat in andere culturen als omkoperij wordt beschouwd. Zo kan je giften in de zakenwereld zien als middelen om onderhandelingen – in de woorden van de gedragseconomen Michel André Maréchal en Christian Thöni – gesmeerd te laten verlopen, maar ook als twijfelachtige zakelijke praktijken.
Illustratie boven: volgens Transparency International verschilt de mate van corruptie in de publieke sector van land tot land aanzienlijk. Elk jaar gebruikt deze niet-gouvernementele organisatie opinieonderzoeken en beoordelingen door experts om landen op een corruptieschaal van 0 tot 100 te rangschikken. De grafiek hieronder geeft de evolutie van deze rankings in de voorbije zes jaar weer, laat zien welke landen het minst en het meest corrupt zijn en een aantal landen waar de mate van corruptie het snelst verandert. De mate waarin corrupt gedrag is verspreid kan verrassend snel wijzigen, maar blijkt in de minst corrupte landen relatief stabiel te blijven. Opmerkelijk is dat gedragsstudies aantonen dat de aangeboren neiging van individuen om oneerlijk te handelen in de verschillende landen, ongeacht hun actuele niveau van corruptie, ruwweg gelijk is.
Deze verwachtingen en regels over wat acceptabel is leren en versterken we door anderen in de eigen groep te observeren. In landen waar individuen geregeld zien dat anderen smeergeld betalen om een voorkeursbehandeling te verkrijgen, leiden we af dat dit sociaal acceptabel is. Na verloop van tijd wordt de lijn tussen ethisch en onethisch gedrag waziger en wordt oneerlijk gedrag een ‘normale manier van zakendoen’.
Interessant is de conclusie uit cross-cultureel onderzoek dat we in 2016 samen met gedragsonderzoekers Heather Mann, Lars Hornuf en Juan Tafurt publiceerden. Uit dat onderzoek blijkt dat onze aangeboren neiging om oneerlijk te handelen over de grenzen heen gelijk blijft. We bestudeerden 2.179 personen uit de Verenigde Staten, Colombia, Portugal, Duitsland en China. We gebruikten een game gelijkaardig aan deze die wij voor ons onderzoek naar omkoperij hadden gebruikt, en zagen dat de mate waarin vals werd gespeeld in die landen ongeveer gelijk was.
De aangeboren neiging om eerlijk of oneerlijk te handelen blijft over de landsgrenzen heen gelijk, maar sociale normen en wettelijke regelingen beïnvloeden het gedrag sterk
Onafhankelijk van het land bleken de proefpersonen vals te spelen tot er een evenwicht was bereikt tussen het motief geld te willen verdienen en het behouden van een positief moreel zelfbeeld. En in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen over hoe deze landen van elkaar verschillen (we vroegen hierover de mening van een andere groep proefpersonen), vonden we niet meer valsspelers in landen met een hoog corruptieniveau als Colombia dan in die met een laag niveau als Duitsland.
Waarom zien we dan internationaal zulke grote verschillen in corruptie en omkoperij? Het blijkt dat de aangeboren neiging van individuen om eerlijk of oneerlijk te handelen over de landsgrenzen heen gelijk blijft, maar dat sociale normen en wettelijke regelingen de perceptie en het gedrag sterk beïnvloeden.
In 2007 publiceerden de economen Raymond Fisman en Edward Miguel een studie over parkeerovertredingen die waren begaan door diplomaten bij de Verenigde Naties die in Manhattan wonen. Ze zagen dat diplomaten uit landen waarin veel corruptie voorkomt hun parkeerboetes minder vaak betaalden. Als de kentekenplaten van de diplomaten gerechtelijk in beslag werden genomen, daalde het aantal onbetaalde boetes significant. Dit onderzoek suggereert dat culturele normen en wettelijk ingrijpen voor het vormen van ethisch gedrag belangrijke factoren zijn.
Glibberig pad
Wat zijn nu de psychologische mechanismen die bij omkoperij betrokken zijn? Gedragsonderzoekers zochten het antwoord in het lab en in het veld. Zo is er bijvoorbeeld een onderzoek van eerder dit jaar van de gedragseconomen Uri Gneezy, Silvia Saccardo en Roel van Veldhuizen. Zij onderzochten de psychologie achter het aanvaarden van smeergeld.
Ze voerden in het lab een experiment met 573 proefpersonen. Die verdeelden ze onder in groepjes van drie. Twee van de drie konden een prijs winnen door een goede mop te schrijven, de derde moest de winnaar kiezen. De twee konden die derde omkopen door in de envelop met hun mop ook een biljet van 5 dollar te stoppen.
De weg naar corruptie loopt soms meer over een steile klif dan over een glibberig pad
Gneezy en zijn collega’s keken hoe de derde persoon reageerde en hoe het smeergeld zijn of haar beoordeling beïnvloedde. Als de derde persoon alleen het geld van de winnaar mocht houden, beïnvloedde het smeergeld zijn of haar oordeel. Als de derde het geld mocht houden onafhankelijk van wie won, dan had het smeergeld geen invloed meer. De studie suggereert dat mensen door omkoping worden beïnvloed uit eigenbelang, en niet om zij die het smeergeld betaalden een gunst te bewijzen.
In 2017 verscheen hieraan gerelateerd onderzoek van Nils Köbis, nu verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Samen met collega’s onderzocht hij of ernstige corruptie gradueel ontstaat door een reeks van steeds oneerlijker wordende handelingen. Ze zagen in vier experimenten dat proefpersonen meer geneigd waren onethisch gedrag te vertonen als ze dat op een abrupte manier konden doen. Dat ze dus sneller onethisch handelen bij een unieke kans om een grote winst binnen te halen dan als ze een hele reeks kansen krijgen om kleine winsten te boeken. De onderzoekers concludeerden dat ‘de weg naar corruptie soms meer over een steile klif loopt dan over een glibberig pad’.
Diepgaander onderzoek
Nu we weten hoe schadelijk corruptie voor de maatschappij is, denken we dat het bijzonder belangrijk is de psychologische wortels ervan verder te onderzoeken. Vooral drie gebieden vragen om meer onderzoek. In de eerste plaats moeten we een beter inzicht krijgen in wat een cultuur naar minder ethisch handelen drijft. Wat doet bijvoorbeeld iemand om smeergeld vragen? Wat beïnvloedt de waarschijnlijkheid dat smeergeld wordt aanvaard? Daarnaast moet worden onderzocht wat de gevolgen van omkoperij zijn.
Het is duidelijk dat omkoperij en breder ook oneerlijkheid besmettelijk zijn. Verder onderzoek moet duidelijk maken wat de blijvende effecten van omkoperij na verloop van tijd en voor diverse domeinen zijn. Wat gebeurt als mensen consistent aan smeergeld worden blootgesteld? Versterkt of verzwakt steeds terugkerende blootstelling het effect van omkoping op individuele oneerlijkheid? En als laatste, welke soort interventies zou het meest efficiënt zijn om het vragen om en ontvangen van smeergeld te reduceren?
Het domino-effect beïnvloedt na verloop van tijd vele anderen en verspreidt zich snel binnen de samenleving
Keren we terug naar ons eerste voorbeeld, dan zien we dat het corrupte aanbod van de bediende in het gemeentehuis misschien triviaal kan lijken of minstens als een geïsoleerd iets kan worden beschouwd. Helaas zal één keer omkopen zowel voor de vrager als voor de ontvanger een impact hebben. Het domino-effect beïnvloedt na verloop van tijd vele anderen, verspreidt zich snel binnen de samenleving en het kan een cultuur van oneerlijkheid verbergen als het onopgemerkt blijft.