Kinderen die sporten, hebben als tiener minder mentale problemen dan leeftijdgenoten die niet hebben gesport. Dat komt vooral omdat sporten hun eigenwaarde verbetert.
Onderzoekers analyseerden gegevens van ruim vierduizend kinderen die tussen 2002 en 2006 in Rotterdam zijn geboren en deelnemen aan de langlopende studie Generation R. Toen ze zes waren, kregen hun ouders de vraag hoe vaak en hoelang hun kinderen bewogen. Bij de kinderen zelf werden op zesjarige en dertienjarige leeftijd, psychiatrische symptomen beoordeeld met een veelgebruikte checklist. Het ging dan om internaliserende (angst, depressie, lichamelijke symptomen als buikpijn) en externaliserende symptomen (agressie, hyperactiviteit, ongehoorzaamheid). Tussendoor waren het hersenvolume, de hersenverbindingen, de slaapkwaliteit, het voedingspatroon, schermtijd, vriendschap en eigenwaarde in kaart gebracht.
De tieners die als kind meer hadden gesport, bleken minder internaliserende symptomen te vertonen. Dat gold niet voor externaliserende symptomen, en er was ook geen verband met andere vormen van lichaamsbeweging, zoals naar school fietsen of buiten spelen. Bovendien was het effect er alleen bij kinderen met een laagopgeleide moeder.
Dat sportende kinderen uit die gezinnen zich beter in hun vel voelen, komt overigens niet door het sporten zelf. De verklaring ligt bij een beter zelfbeeld, concluderen de onderzoekers. Sporten kan je het gevoel geven dat je iets goed kunt, ook buiten de schoolmuren. Dat is goed voor je zelfbeeld, wat op zijn beurt een dam opwerpt tegen angst of depressie. “Interventies op het gebied van lichaamsbeweging moeten rekening houden met verbeteringen van het gevoel van eigenwaarde als manier om jongeren te beschermen tegen internaliserende problemen”, klinkt het.