Terwijl groepssporters het best scoren op mentaal welzijn, hebben individuele sporters net meer mentale kwetsbaarheden dan niet-sporters. Dat blijkt uit de resultaten van een Amerikaanse studie die de link tussen sport en mentaal welzijn bij kinderen onderzocht.
Een grootschalig onderzoek uit de Verenigde Staten focuste zich op het verband tussen deelname aan georganiseerde sporten en het psychisch welzijn van kinderen en adolescenten tussen 9 en 13 jaar oud. Kinderen die een georganiseerde groepssport uitoefenen, zoals basketbal of voetbal, ervaren volgens de studie minder mentale gezondheidsproblemen dan kinderen die niet sporten. Bij kinderen die enkel een individuele sport beoefenen, zoals judo of tennis, was de relatie omgekeerd. Zij bleken net meer mentale klachten te ervaren dan niet-sporters.
De data waarop Matt Hoffmann van California State University en collega’s zich baseerden, komen voort uit het Adolescent Brain Cognitive Development (ABCD) onderzoek. Dit is een studie die de hersenontwikkeling en gezondheid van kinderen op verschillende tijdstippen meet vanaf 9-jarige leeftijd tot de vroege volwassenheid. De ouders en voogden van 11.235 Amerikaanse kinderen vulden hiervoor de Child Behavior Checklist in, een vragenlijst die peilt naar verschillende aspecten van het mentaal welzijn bij kinderen. Ze duidden verder ook het sportgedrag van de jongeren, waarna de onderzoekers hen onderverdeelden in vier categorieën: teamsport, individuele sport, team- en individuele sport en geen sport. Bij kinderen die een teamsport uitoefenen, rapporteerden de ouders of voogd minder symptomen van angst, depressie of teruggetrokkenheid. Ze scoorden ook minder hoog op sociale en aandachtsproblemen in vergelijking met kinderen die niet sporten. Kinderen die daarentegen enkel individueel sporten, vertonen volgens de data meer angst, depressie en teruggetrokkenheid dan niet-sporters. Ze zouden ook meer sociale en aandachtsproblemen hebben. Tussen de niet-sporters en kinderen die zowel deelnemen aan een teamsport als aan een individuele sport, vonden de onderzoekers geen betekenisvol verschil.
Verbondenheid
Eerdere studies bevestigden al vaker de associatie tussen teamsport en een betere mentale gezondheid. Deelnemen aan een groepssport biedt leden namelijk de mogelijkheid om een sterk sociaal netwerk op te bouwen. ‘De rol die verbondenheid speelt binnen een teamsport is heel groot en wordt vaak onderschat,’ aldus Filip Boen, professor in de sport- en bewegingspyschologie aan de KU Leuven. ‘In de meeste gevallen krijgen teamleden veel sociale steun van elkaar. Ze kunnen zware nederlagen in groepsverband verwerken, maar ook de positieve gebeurtenissen vieren ze samen. Die sociale connectie kan veel betekenen voor het welzijn van een sporter.’
Wetenschappers toonden al vaker aan dat teamsporten hierdoor meer voordelen opleveren dan individuele sporten. Maar waarom individueel sporten dan een negatievere link heeft met het welzijn dan niet sporten, blijft onduidelijk. ‘Het is een verrassende bevinding die niet weerspiegelt wat er in voorgaand onderzoek wordt beweerd’, aldus Sofie Morbée, doctoraatsonderzoeker aan de Universiteit Gent met expertise binnen het domein van de sportpsychologie. ‘Andere studies tonen net aan dat beweging wel goed is voor de mentale gezondheid, ook binnen een individuele sport.’ Volgens Morbée zijn een verhoogde druk en het gebrek aan sociaal contact bij individuele sporten potentiële verklaringen voor het onverwachte resultaat.
‘Wanneer je elke dag of veel uren per week alleen sport, is het mogelijk dat je sociaal leven daaronder lijdt en dat je meer teruggetrokken bent in het dagelijkse leven. Je krijgt minder kansen om relaties op te bouwen. Bovendien ben je als individuele sporter volledig zelf verantwoordelijk voor je prestatie, ook wanneer je ondermaats presteert. Deze druk kan een invloed hebben op het mentaal welzijn. Daarnaast toonde eerder onderzoek aan dat individuele sporters meer resultaatgericht zijn dan teamsporters. Het resultaat van de eigen prestatie is binnen een individuele sport ook beter zichtbaar, wat de atleet kwetsbaarder maakt.’ De Amerikaanse onderzoekers stelden zelf ook enkele hypotheses op. Zo zouden individuele sporters zich meer bewust kunnen zijn van de verwachtingen die de omgeving heeft over hun prestatie, wat druk oplevert. Atleten die alleen sporten zijn mogelijk ook vatbaarder voor negatieve beoordelingen van anderen over hun uiterlijk en lichaam. Boen vult nog aan dat het welzijn van sporters gevaar loopt wanneer ze te obsessief bezig zijn met sporten en hun zelfbeeld erg afhankelijk is van hun prestatie.
De grootschalige studie kent ook enkele beperkingen. Zo maken de data van de studie het niet mogelijk om een oorzaak-gevolgrelatie in kaart te brengen. Het is dus niet duidelijk of het type sport een invloed heeft op het mentaal welzijn van kinderen, of dat de mentale gezondheidstoestand medebepalend is voor welke type sport het kind wil beoefenen. Verder baseerden de wetenschappers zich volledig op de antwoorden van ouders en voogden om het psychisch welzijn van de kinderen te meten. Het is bijvoorbeeld niet volledig uitgesloten dat ouders van individuele sporters de neiging voelen om sneller mentale problemen te detecteren bij hun kind.