Zwarte gaten die zich in de kernen van sterrenstelsels schuilhouden zouden een einde hebben gemaakt aan de duisternis die tot lang na de oerknal heerste in het heelal.
Onderzoekers van de universiteit van Iowa denken dat de zwarte gaten die zich in de kernen van sterrenstelsels schuilhouden een einde hebben gemaakt aan de duisternis die tot lang na de oerknal heerste in het heelal. Ze baseren die conclusie op waarnemingen van een relatief nabij sterrenstelsel dat ultraviolette straling ‘lekt’.
Kort na de oerknal was het heelal met zoveel heet, dicht gas gevuld dat licht geen kant op kon. Pas honderden miljoenen jaren later, toen het heelal een flink stuk was uitgedijd, werd de ruimte transparant. Maar waardoor?
Volgens de Amerikaanse astronomen zouden de zwarte gaten in de kernen van de inmiddels gevormde sterrenstelsels met zoveel kracht materie de ruimte in hebben geblazen dat er gaten ontstonden in het omringende gas. Hierdoor ontstonden ‘ontsnappingsroutes’ voor de ultraviolette straling van de vele pas gevormde jonge sterren. Het zou deze straling zijn geweest die het kosmische gas uiteindelijk ioniseerde en transparant maakte.
Een vergelijkbaar verschijnsel is in mei 2016 waargenomen bij het 600 miljoen lichtjaar verre sterrenstelsel Tol 1247-232 – een van de weinige sterrenstelsels in het ‘lokale’ heelal waaruit ultraviolette straling weet te ontsnappen. In een stervormingsgebied in dat stelsel is een bron van röntgenstraling waargenomen die duidelijk in intensiteit varieerde. Uit de aard van de fluctuaties kan worden afgeleid dat het om een zwart gat gaat.
Zwarte gaten trekken materie uit hun omgeving aan, maar kunnen niet alles ook echt ‘opslokken’. Een deel van het toestromende materiaal krijgt zoveel draaiing mee dat het terug de ruimte in wordt geduwd. Het zouden deze sterke winden zijn die de weg banen voor de ultraviolette straling van jonge sterren.