Het geluk dat hij had toen hij als jonge Argentijn in Nederland aan de slag kon, gunt astronoom Mariano Méndez anderen ook. Al bijna twintig jaar organiseert hij workshops waar sterrenkundigen en ruimteonderzoekers uit armere landen hun kennis en vaardigheden kunnen bijspijkeren. Voor sommige deelnemers is het een springplank naar een carrière in het buitenland, anderen helpen in hun thuisland hun discipline verder uit te bouwen.
Sterrenkunde is een bij uitstek heel internationale discipline. Overal ter wereld bevinden zich grote grondtelescopen om de nachtelijke hemel af te speuren of om naar kosmische radiosignalen te luisteren. De tijd is allang voorbij dat die telescopen enkel ter plaatse worden bediend en gebruikt, hun beelden en metingen kunnen immers ook vanop afstand worden bestudeerd. Daardoor is er vaker niet dan wel een hechte band tussen een observatorium en het land of gebied waarin zich dat bevindt. En dat is jammer, want vaak gaat het om niet-westerse landen die we vroeger ontwikkelingslanden noemden en die een stevige traditie in astronomie of ruimteonderzoek ontberen. Neem Chili, de thuisbasis van de grote telescopen van het European Southern Observatory (ESO). Een ontwikkelingsland zouden we Chili vandaag niet meer noemen, maar een walhalla voor sterrenkundigen is het – op de Atacamawoestijn na dan – ook niet.
Mariano Méndez kan erover meepraten. Geboren en getogen in Argentinië studeerde hij sterrenkunde aan de universiteit van La Plata, waar hij in 1989 promoveerde. Zijn doctoraatsonderzoek handelde over röntgenastronomie, de studie van hemellichamen via de x-stralen die ze uitstralen. Daar was in Argentinië toen echter vrijwel niemand mee bezig, en zo dreigde Méndez nog voor zijn carrière goed en wel was begonnen al het roer om te moeten gooien. Tot hij in 1996 tijdens een astronomiecongres in Den Haag aan de praat raakte met een hoogleraar astronomie uit Amsterdam. Hij deed de reeds 36-jarige Argentijn het aanbod om bij hem als postdoc te komen werken. Méndez hapte toe en zag zo zijn beslissing om op eigen kosten naar het congres af te reizen, dubbeldik beloond. Na een passage bij het Nederlands Instituut voor Ruimteonderzoek (SRON) kwam hij in 2007 terecht bij de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij hoogleraar hoge-energieastrofysica werd.
‘Een Nigeriaanse sterrenkundige die een tijdje in de VS werkte, keerde uiteindelijk terug naar Nigeria. Nu is hij een rolmodel in zijn thuisland’
‘Ik had geluk’, zegt Méndez over het congres in Den Haag dat zijn leven veranderde en zijn carrière lanceerde. ‘Ik was op de juiste plaats op het juiste moment, en ik kwam de juiste mensen tegen.’ De inmiddels 63-jarige Argentijnse Nederlander is dat nooit vergeten. Integendeel, het inspireerde hem om op zijn beurt jonge collega’s met weinig carrièrekansen een duwtje in de rug te geven. Sinds 2004 is hij de drijvende kracht achter een internationaal programma dat jaarlijks een drietal workshops organiseert voor sterrenkundigen en ruimteonderzoekers in armere landen. De workshops duren twee weken en hebben doorgaans een specifiek thema – bijvoorbeeld radioastronomie, maar evengoed ruimteweer of aardobservatie. De docenten komen van (vaak westerse) universiteiten met sterke astronomiegroepen, of van organisaties zoals de NASA en de ESA. Net als Méndez krijgen zij enkel hun reis- en verblijfskosten vergoed. ‘We doen het voor niks, of juister, niet voor het geld. Wat ons dan wel motiveert? Ik kan enkel voor mezelf spreken: ik wil anderen de kansen geven die ik zelf heb gehad.’
In de bijna twintig jaar dat het programma loopt, hebben zo’n tweeduizend jonge astronomen en ruimteonderzoekers deelgenomen aan een workshop. Ze kwamen uit meer dan vijftig verschillende landen, van Argentinië en Brazilië over Egypte en Nigeria tot India, Thailand en Vietnam. Tal van deelnemers hebben het daarna geschopt tot professioneel astronoom of ruimteonderzoeker, vaak ook aan universiteiten of instellingen in het buitenland. Zo volgden ze een vergelijkbaar pad als Méndez.
Voor zijn jarenlange inzet voor het programma ontving Méndez afgelopen zomer de Jocelyn Bell Burnell Inspiration Medal, een onderscheiding van de European Astronomical Society (EAS) voor sterrenkundigen die zich laten opmerken buiten hun wetenschappelijk onderzoek. Op de jaarlijkse bijeenkomst van de EAS in Krakau, begin juli, sprak Eos met Méndez.
Jullie organiseren twee à drie workshops per jaar. Hoe wordt beslist waar die plaatsvinden?
Mendéz: ‘We willen impact hebben. De westerse landen met een rijke traditie in astronomie en ruimteonderzoek komen dus niet in aanmerking. Maar landen waar bijna helemaal niks is, ook niet. Met een workshop kun je niet vanaf nul iets gaan opbouwen, er moet al iets aanwezig zijn. Dit jaar hadden we al workshops in Chili en Zuid-Afrika, en deze maand komt onze derde eraan. Normaal zou die in Iran plaatsvinden, maar door het tumult daar wijken we uit naar Turkije. Het thema is radioastronomie en een tiental jonge astronomen uit Turkije en omringende landen zullen eraan deelnemen.’
‘Braindrain is onvermijdelijk. Toch zie ik de disciplines in de thuislanden erop vooruitgaan’
Wordt er enkel lesgegeven?
‘Neen, het zijn echte workshops. Onze docenten geven lezingen, maar ze schaven ook de vaardigheden van de deelnemers bij. Ze tonen bijvoorbeeld welke data zoals telescoopbeelden of satellietmetingen er publiek beschikbaar zijn, hoe je er online bij kan en ze kan gebruiken. Vaak gaat het om archiefdata van grote organisaties zoals de ESO, de NASA en de ESA. Zo kun je in feite aan astronomie doen zonder dat je zelf direct toegang hebt tot een telescoop.’
Tegenwoordig gebeuren steeds meer meetings online. Jullie workshops ook?
‘Tijdens corona was dat onze enige optie, en toen hebben we ervoor gekozen om geen workshops te houden. Daarvoor vinden we het contact tussen docenten en studenten, ook informeel, te belangrijk. Ze zitten immers twee weken continu samen. Er wordt samen les gevolgd en gewerkt, maar we drinken en eten ook samen. Tijdens een workshop in India gebeurde het dat enkele studenten ’s avonds nog aan het werk waren, en toen ze een vraag hadden kwamen ze ons opzoeken in het restaurant van het hotel waar we verbleven. Zoiets kan natuurlijk niet online.’
Als extraatje kunnen sommige deelnemers in het kader van een fellowship een maand of twee bij de onderzoeksgroep van een van de docenten gaan werken. Stimuleer je zo geen braindrain?
‘In zekere zin wel, dat is onvermijdelijk. Het is niet ons doel, maar we kunnen mensen natuurlijk niet tegenhouden. Toch zie ik dat de disciplines in kwestie in de thuislanden erop vooruitgaan. Ik zeg niet dat dit helemaal onze verdienste is, maar we dragen er zeker aan bij.
Toen ik uit Argentinië vertrok in de jaren 90 deed vrijwel niemand daar aan röntgenastronomie. Nu zijn er verschillende groepen actief. En tijdens een workshop in Zuid-Afrika hadden we een Nigeriaanse sterrenkundige die daarna een tijdje in de Verenigde Staten is gaan werken. Uiteindelijk is hij teruggekeerd naar zijn thuisland. Voor astronomen in Nigeria is hij nu een rolmodel. Een deelneemster van de workshop in India heeft dan weer een tijdje bij SRON in Nederland gewerkt. Om daarna aan de slag te gaan als satellietbouwer bij een Indiaas ruimtevaartbedrijf.’