Zoektocht naar E.T. in stroomversnelling
22 juli 2015 door SSTEen Russische zakenman pompt honderd miljoen euro in de zoektocht naar buitenaards leven. Aan het Amerikaanse SETI-instituut zijn wetenschappers al een halve eeuw vruchteloos op zoek naar E.T.
De schatrijke Russische internetinvesteerder Yuri Milner pompt een kleine honderd miljoen euro in het onderzoek naar buitenaards leven. Met zijn programma Breakthrough Listen Initiative zullen astronomen wereldwijd tien jaar lang intensief kunnen speuren naar intelligent leven elders in het heelal.
An sich is het geen verrassing dat miljonair Milner centen pompt in dat project. De man behaalde zelf ooit een diploma theoretische fysica. De wereldberoemde fysicus Stephen Hawking verklaarde al zijn steun aan het project, dat de circa één miljoen sterren die zich het dichtst bij ons bevinden, zal onderzoeken.
De queeste naar buitenaardse intelligentie is actuelere dan ooit, zeker nu wetenschappers vermoeden dat er ettelijke miljarden planeten moeten bestaan die zich binnen het Goudlokjegebied van hun ster bevinden: op precies de juiste afstand om leven zoals dat op onze aardbol mogelijk te maken. Maar onderzoekers van het Amerikaanse SETI-instituut speuren het firmament al zo’n vijftig jaar af, duchtig op zoek naar een signaal van E.T.
Waar blijft E.T.?
In de jaren 1950 kwamen vliegende schotels nog geregeld in het nieuws. Althans, de mensen die ervan overtuigd waren dat ze een ufo hadden gezien, werden veelvuldig in de media opgevoerd. Toen de Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi, die in de Verenigde Staten had meegewerkt aan de ontwikkeling van de atoombom, het thema aansneed tijdens een werklunch, vroeg hij zich hardop af: ‘Maar waar zijn de buitenaardse wezens dan?’
Fermi’s redenering ging als volgt. Alleen al in de Melkweg zijn er miljarden sterren, dus is het zeer waarschijnlijk dat er rond een andere ster dan de zon nog een bewoonbare planeet cirkelt die een technologisch geavanceerde beschaving huisvest. En wellicht ligt die beschaving duizenden jaren voor op ons - want als ze tientallen jaren zou achterliggen, zou je ze bezwaarlijk technologisch kunnen noemen, aldus Fermi. Geef zo’n beschaving voldoende tijd (een paar duizend jaar tot een miljoen jaar) en ze verplaatst zich naar andere uithoeken van de Melkweg. Dus, concludeerde Fermi retorisch: ‘Waar blijven ze?’
Wetenschappers kunnen maar moeilijk aanvaarden dat er alleen op onze planeet intelligent leven bestaat. Hoe meer de wetenschap achterhaalt, hoe meer we immers beseffen dat wij, mensen, niet het middelpunt van de wereld zijn, en onze planeet niet het centrum van het heelal. Terwijl we tweeduizend jaar geleden nog geloofden dat het heelal geschapen was door God (die ook nog eens op ons geleek), is zowel ons mensbeeld als onze unieke plaats in het universum respectievelijk door de evolutietheorie en door de kosmologie aan diggelen geslagen. Dus als we helemaal niet uniek zijn, waarom kunnen onze telescopen (hoe immens gevoelig die tegenwoordig ook zijn) dan geen enkel teken van leven vinden van een buitenaardse beschaving?
Tien beschavingen
Fermi’s redenering werd in 1961 zowaar in een wiskundige formule gegoten. In hetzelfde jaar waarin John F. Kennedy het Apollo-programma in het leven riep - dat in 1969 uitmondde in de eerste maanlanding - schreef de Amerikaanse astronoom Frank Drake zijn even beroemde als intrigerende vergelijking neer. Daarmee wilde Drake een schatting maken van het aantal intelligente beschavingen in ons melkwegstelsel dat in staat is via radiogolven met ons te communiceren. De astronoom kwam in de jaren 1960 uit op welgeteld tien beschavingen (maar doe de berekening opnieuw met andere waarden en je krijgt een heel andere uitkomst). Ook Drake vroeg zich af: waarom horen we niets van die tien beschavingen?
Het vraagstuk ging een eigen leven leiden en kreeg al gauw de naam ‘paradox van Fermi’. Vele knappe koppen braken er zich het hoofd over en probeerden met antwoorden voor de dag te komen - die niet altijd even wetenschappelijk onderbouwd waren. De beroemde astronoom Carl Sagan (foto), die in de jaren 1970 en ‘80 niet van de Amerikaanse tv was weg te slaan, geloofde bijvoorbeeld dat er een galactisch pact tussen buitenaardse beschavingen bestond dat erop gericht was om jonge, ontluikende beschavingen zoals de onze in het ongewisse te laten. Anderen losten de paradox boudweg op door te stellen dat er helemaal geen andere beschavingen bestaan dan de onze, niet in de Melkweg en niet in de rest van het universum.
Wie zoekt, die vindt
Maar wat voor zin heeft al dat gespeculeer over buitenaardse beschavingen, over of ze al dan niet bestaan en over hun motieven om zich te verschuilen voor ons? In plaats van wilde schattingen te maken, kunnen we onze energie beter gebruiken voor een actieve zoektocht naar zo’n beschaving. Vanuit die optiek richtten Frank Drake en Carl Sagan in 1961 in Californië het SETI-instituut op (SETI staat voor search for extraterrestrial intelligence, ofwel ‘zoektocht naar buitenaardse intelligentie’). De voorbije halve eeuw hebben SETI-onderzoekers het heelal afgespeurd op zoek naar signalen van buitenaards leven. Ze gebruikten daarvoor voornamelijk radiotelescopen zoals de enorme Arecibo-telescoop op Puerto Rico, die nog een gastrol kreeg in de James Bond-film GoldenEye.
Die enorme schotelantennes zijn natuurlijk niet speciaal gebouwd om naar boodschappen van aliens te zoeken. Het SETI-instituut, dat een tijd lang door de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA werd gefinancierd maar zich sinds 2000 met private giften overeind houdt, is afhankelijk van de goodwill van collega-radioastronomen om waarnemingstijd te verkrijgen. In die tijd hebben ze tot nog toe zo’n honderd grootschalige zoekoperaties uitgevoerd. Die hebben helaas niets opgeleverd - of wat dacht u?
Bijna raak
Al waren er wel momenten dat de alienjagers van het SETI-instituut dachten dat ze beet hadden. Bijvoorbeeld tijdens de nacht van 23 op 24 juni 1997. Op de schermen flikkerde die nacht urenlang dezelfde constellatie van witte stippen, de visuele vertaling van een signaal dat afkomstig leek te zijn van YZ Ceti, een zonachtige ster op amper twaalf lichtjaar van de aarde. Onder de dienstdoende SETI-onderzoekers was de opwinding groot: was dit het lang verhoopte signaal van een buitenaardse beschaving die contact met ons maakte?
Alleen al de Melkweg telt elf miljard aardeachtige planeten
‘Plots beseften we dat we helemaal geen draaiboek hadden om met deze situatie om te gaan’, herinnert Seth Shostak zich. Shostak is al decennialang hoofd van de -zoekoperaties naar buitenaards leven aan het SETI-instituut. In februari was hij, samen met collega’s, te gast op een bijeenkomst van het Amerikaanse wetenschappelijke genootschap AAAS in Californië, waar we hem konden spreken. ‘Moesten we snel een persconferentie in elkaar boksen? Moesten we het leger of het Witte Huis op de hoogte brengen?’
Over zijn levenslange zoektocht naar E.T. schreef de inmiddels 72-jarige astronoom (die koppig blijft doorwerken na zijn pensioen) een mooi boek: Confessions of an Alien Hunter. Het staat helemaal in het teken van het grote verlangen naar dat ene magische moment: het eerste contact van de mensheid met buitenaards leven - een gebeurtenis waarbij de maanlanding zou verbleken. Toen ze zich die nacht in juni realiseerden dat ze mogelijk prijs hadden, vroegen Shostak en z’n collega’s zich dus af hoe ze dat in godsnaam wereldkundig moesten maken. Shostak: ‘We kwamen er niet uit.’ Nochtans hadden de alienjagers een precedent. In 1967 hadden Britse fysici een soortgelijk moment beleefd. Ze hadden een regelmatig pulserend signaal aan de hemel geregistreerd waarvan ze de bron niet konden achterhalen. Daarom noemden ze de mysterieuze bron smalend little green men - groene mannetjes. De fysici hielden hun vondst vervolgens maandenlang geheim, totdat er geen greintje twijfel meer overbleef over de herkomst van het signaal. Terecht, want ze hadden niets meer of niets minder dan de pulsar ontdekt: geen intelligente beschaving maar een snel ronddraaiende neutronenster die radiosignalen uitzendt.
Het signaal van YZ Ceti dat de SETI-onderzoekers onderschepten, was veelbelovend. Als de radiotelescoop een paar graden opschoof, verdween het geflikker van de schermen. Het kwam dus van een vaste positie in de ruimte (misschien wel van een planeet in de buurt van YZ Ceti) en niet van een rondcirkelende telecommunicatiesatelliet.
Nog voor Shostak en z’n collega’s de knoop doorhakten over welke mediastrategie ze zouden volgen, viel echter het onverbiddelijke verdict: het signaal bleek tóch afkomstig van een satelliet. Geen gewone satelliet, maar de Europees-Amerikaanse ruimtesonde Soho, die zich op dat moment miljoenen kilometers van de aarde bevond. Weg was de hoop op contact met buitenaards leven.
Exoplaneten geven hoop
Maar de SETI-onderzoekers gaven de hoop niet op, en dat doen ze vandaag nog altijd niet. Dat ze de voorbije vijftig jaar niets, maar dan ook niets hebben opgepikt, wil niet zeggen dat er geen enkel signaal van aliens onze ether heeft doorkruist. ‘Tijdens één zoekoperatie luisteren we gedurende een korte periode zeer intensief naar een klein stukje van de ruimte, waarna we opschuiven naar een ander stukje’, vertelt Shostak. ‘Als een signaal niet tientallen jaren aan een stuk werd uitgezonden, is de kans dus groot dat we het missen.’
Als een signaal niet tientallen jaren aan een stuk werd uitgezonden, is de kans groot dat we het missen
Toch vinden meer en meer alienjagers het langzamerhand welletjes. Niet dat ze de handdoek in de ring gooien. Integendeel, de voorbije vijftien jaar hebben astronomen duizenden exoplaneten ontdekt - planeten die cirkelen rond een andere ster dan de zon. De ruimtetelescoop Kepler heeft bijvoorbeeld ontdekt dat rond een vijfde van alle zonachtige sterren een aardeachtige planeet draait. Dat gebeurt in de zogeheten Goudlokjezone, waar het niet te warm en niet te koud is en waar dus vloeibaar water kan bestaan. Alleen al de Melkweg telt elf miljard van zulke ‘blauwe planeten’. En waar water is, is mogelijk leven.
De SETI-onderzoekers willen het geweer van schouder veranderen. In plaats van te zitten wachten op boodschappen van buitenaf (door passief te luisteren en kijken), willen ze binnenkort zélf actief signalen gaan uitzenden, in de hoop dat die ergens worden opgepikt. ‘We willen E.T. uit zijn tent lokken’, verbeeldt Douglas Vakoch zich, een radioastronoom die al een groot deel van z’n carrière aan het SETI-instituut werkt en ook aanwezig was op de bijeenkomst van de AAAS. Vakoch is verantwoordelijk voor het ontwerpen van een uitzendstrategie. ‘We willen ons in de eerste plaats richten op sterren die zich op minder dan 82 lichtjaar bevinden. Die willen we, één voor één, herhaaldelijk bestoken met radioboodschappen.’
Vakoch hoopt dat hij nog kan rekenen op de medewerking van uitbaters van grote radiotelescopen zoals de Arecibo-telescoop, al is hij daar niet zo zeker van. ‘Een betekenisvolle boodschap uitzenden, neemt al snel een paar dagen in beslag.’ Seth Shostak zou daarom liever intensieve laserbundels gebruiken om de boodschappen te verpakken. Shostak: ‘Hoe hoger de frequentie, hoe minder tijd je nodig hebt om je boodschap uit te sturen. Met laserlicht heb je al aan een paar uur genoeg voor een lange boodschap.’
Infoplaquettes
Maar wat zou er in die boodschappen moeten staan? Mag het iets meer zijn dan pakweg ‘E.T., laat alsjeblieft iets van je horen’? ‘Dat is een onderwerp om over te debatteren’, wrijft Shostak zich in de handen. ‘Eigenlijk moeten we ons afvragen welke informatie een buitenaardse beschaving over ons mag hebben - en misschien nog belangrijker: welke informatie niet.’ Over één ding is iedereen op de bijeenkomst het eens: de boodschap mag iets uitvoeriger en ambitieuzer dan die op de gouden plaquette die de Pioneer-ruimtesondes met zich meedragen. De Pioneer 10 en 11 werden begin jaren 1970 door de NASA gelanceerd en hebben intussen bijna ons zonnestelsel verlaten. De plaquette bevat de precieze ruimtecoördinaten van de aarde en een afbeelding van een naakte man en vrouw - kwestie dat aliens ons zouden herkennen als ze hier met de onderschepte plaquette landen.
Ook zijn er al enkele radioboodschappen de ruimte in gekatapulteerd, zoals de Arecibo-boodschap uit 1974 en een reeks radioboodschappen vanaf de Russische Yevpatoria-telescoop in de Krim (foto). Als het van Shostak afhing, gooiden we het hele internet de ruimte in - in de veronderstelling dat SETI-onderzoekers ongelimiteerde zendtijd krijgen. ‘Als een buitenaardse beschaving dat allemaal verwerkt, weten ze werkelijk alles over ons.’ Aliens zouden zo alles leren over de geschiedenis van de aarde en de mensheid, maar ze zouden ook de spelregels van cricket kennen en zich kunnen verlekkeren op de onmetelijke hoeveelheid porno die we produceren.
Volgens David Brin, een Amerikaanse sciencefiction-schrijver die nog voor de NASA heeft gewerkt en die als onafhankelijk waarnemer het SETI-gezelschap op de AAAS-meeting mooi aanvult, is dat geen goed idee. ‘Stel dat ze het inderdaad oppikken en naar ons toe komen. Waarmee kunnen we dan nog onderhandelen? We hebben alles al weggegeven!’
Brin vindt dat we ook dringend op mondiaal niveau, onder toezicht van de Verenigde Naties, een debat moeten houden over wat er in die boodschappen moet staan, en of we ze überhaupt wel moeten uitsturen. Daarmee treedt hij fysicus Stephen Hawking bij, die een toekomstig contact met een buitenaardse beschaving ooit vergeleek met het moment waarop de Europeanen en de oorspronkelijke bevolking van Amerika elkaar ontmoetten - met ons in de rol van de indianen.
Misschien is er een reden waarom E.T. er vooralsnog het zwijgen toe doet. Volgens David Brin heeft hij iets te verbergen. ‘Ik denk dat E.T. iets heeft dat hij niet met ons wil delen. Wij mensen gooien letterlijk al onze informatie zomaar, ongecodeerd, de ruimte in. We moeten ons daar dringend vragen over stellen.’
Dit artikel verscheen eerder in Eos 5, 2015.