‘Alles wordt gepersonaliseerd, ook de geneeskunde. Pilletjes waarmee je alle patiënten geneest bestaan niet’

Technologie roept soms weerstand op. In hoeverre houden de vier Vlaamse onderzoekscentra hiermee rekening? Eos sprak met de directeurs. ‘Het is onze taak om het publieke debat te voeden met wetenschappelijk correcte informatie.’

De covid-crisis liet zien waartoe wetenschap in staat is. Maar er wachten ons nog grotere uitdagingen, vaak in relatie met de opwarming en de schaarste aan grondstoffen. Ook in Vlaanderen zoeken wetenschappers naar oplossingen. Eos bracht de directeurs van de vier technologische sleutelspelers (imec, VITO, VIB en Flanders Make) samen voor een Zoom-gesprek over de snelheid waarmee innovatie plaatsvindt en de hindernissen die de wetgever soms opwerpt. Maar ook over de wenselijkheid en haalbaarheid van wereldwijde duurzaamheidsdoelen en over de ethische verantwoordelijkheid van de wetenschap.

Op deze pagina lees je over de ethische verantwoordelijkheid van de wetenschap, het derde deel van de interviewreeks. Klik hier voor deel 1 over (de snelheid van) innovatie en deel 2 over de wereldwijde duurzaamheidsdoelen.

Dirk Fransaer (VITO)

Wie?

‘Ik ben sinds 2000 bij VITO en sinds 2001 ben ik er gedelegeerd bestuurder.’

 Wat doet de instelling?

‘VITO werkt aan cleantech en duurzame ontwikkeling. Daarbij mag je cleantech zien als de processen die passen in een duurzame omgeving. We hebben een kleine duizend medewerkers en werken ook internationaal samen, met een belangrijke focus in het Midden-Oosten, China en India.’

 Wat is haar belangrijkste verwezenlijking?

‘Op langere termijn bekeken is dat onze geothermiecentrale, de eerste diepe geothermiecentrale in de Benelux. Recenter is ons lignovalue-project. Begin januari installeerden we na drie jaar voorbereiding de eerste module daarvoor. Producten en brandstoffen die tot nu toe gemaakt worden uit olie en gas willen wij produceren uit lignine in gras en houtafval. De installaties leveren niet dezelfde fractionering als een klassieke kraker, dus het is een flinke uitdaging om zinvolle materialen te maken met de olie die daaruit komt. Maar doordat we complexere moleculen hebben dan die uit aardolie kunnen we ook werken op een meer energievriendelijke manier.’

Dirk Torfs (Flanders Make)

Wie?

‘Ik sta sinds de oprichting in 2014 aan het roer van Flanders Make.’

Wat doet de organisatie?

‘Flanders Make is in de eerste plaats gefocust op de maakindustrie, waarbij we in een ecosysteem samen met Vlaamse universiteiten onderzoeken hoe de industrie op een duurzame manier producten kan ontwerpen en produceren. Dat betekent dat we technologie en onderzoek vertalen naar bedrijven. Vandaag hebben we een netwerk met 170 ondernemingen, die alle sterk verweven zijn met de werking van de instelling. Die bedrijven zijn niet alleen actief in de maakindustrie, intussen bedienen we ook firma’s in onder meer de farma- en chemische sector en in de voedingsindustrie.’

Wat is haar belangrijkste verwezenlijking?

‘We hebben de voorbije jaren veel gerealiseerd rond werkbaar werk. De kennis en expertise van mensen zetten we om in tools, die we vervolgens weer gebruiken om werkkrachten op te leiden. Ook duurzaamheid en energie-efficiëntie zijn voor ons belangrijk. Door machines slim te monitoren kunnen we die langer laten werken en met een lager verbruik. We hebben patenten verworven voor diverse technologieën voor energie-optimalisatie, onder meer voor een magnetische veer die energie via oscillerende bewegingen opslaat en later weer kan vrijgeven. En met betere koelingstechnieken verhogen we het rendement van machines.’

Jérôme Van Biervliet (VIB)

Wie?

‘Sinds 2019 ben ik samen met medestichter Jo Bury de managing director van het VIB.’

Wat doet het instituut?

‘In haar 25-jarige bestaan richt het VIB zich op biotechnologie en op manieren om het onderzoek in dat domein te vertalen naar de economie. We zijn het bekendst voor onze start-ups – intussen zijn er zo’n dertig actief in Vlaanderen. Het betekent dat elke euro die wordt geïnvesteerd in het VIB in veelvoud terugkeert in de Vlaamse economie. We hebben circa 1.800 onderzoekers en een budget van 160 miljoen euro. We onderhouden partnerschappen met de Vlaamse universiteiten, onder meer via de affiliaties van onze onderzoekers.’

Wat is haar belangrijkste verwezenlijking?

‘We zijn fier op onze economische impact. In de covid-crisis werkten we aan een therapie op basis van lama-antistoffen. We hebben die in een recordtempo ontwikkeld. Intussen bestaat er een spin-off waarin de behandeling in klinische proeven wordt getest. Daarnaast werken we aan een programma rond toekomstgerichte landbouw. We ontwikkelen alternatieven voor chemische pesticiden, genaamd agrobodies. Het onderzoek daarnaar gebeurt aan ons plantenwetenschappendepartement, en aan de beursgenoteerde start-up Biotalys.’

Luc Van den Hove (imec)

Wie?

‘Ik ben bij imec vanaf dag één. Achtendertig jaar geleden zijn we begonnen en ik behoorde tot het startend team. Sinds dertien jaar ben ik ceo.’

Wat doet de instelling?

‘Imec is uitgegroeid tot wereldleider in het onderzoek naar chiptechnologie, de nanotechnologie en nano-elektronica. We zijn ook bezig met de toepassingen die daardoor mogelijk gemaakt worden. We werken dus aan digitale technologie in de brede zin van het woord. Imec telt ongeveer 5.000 medewerkers en ons budget dit jaar is 750 miljoen euro. We werken internationaal, met zowat alle grote bedrijven en met andere onderzoeksinstellingen. We brengen een ecosysteem samen van honderden partners. We proberen in wat we ondernemen de beste te zijn in de wereld. Op die manier trekken we innovatie naar de regio.’

Wat is haar belangrijkste verwezenlijking?

‘In elke geavanceerde chip – in om het even welke computer of smartphone of toepassing – zit wel een stuk imec-technologie. Recent ontwikkelden we ook nieuwe technologie om de concentratie van het coronavirus te meten in uitgeademde lucht. We vonden een nieuwe manier om het virus te capteren op een chip. Normaal vergt het traject van idee over een doorbraak in het onderzoek naar product vele jaren. Deze ontwikkeling hebben we in minder dan een jaar verwezenlijkt.’

Technologie roept soms weerstand op. We kunnen ethische vragen stellen over doorgedreven AI en robotica, big data leiden tot privacykwesties, ggo’s en genbewerking wekken bezorgdheid op over gezondheid en milieu. In hoeverre houden de SOC’s hiermee rekening? En welke antwoorden formuleren jullie hierop?

Van Biervliet (VIB): ‘Het is onze taak om het publieke debat te voeden met wetenschappelijk correcte informatie. Aan het begin van de coronacrisis hebben we een campagne gevoerd om de vaccins en de vaccintechnologie in het algemeen opnieuw onder de aandacht te brengen. Niet iedereen wist hoe die werken en op welke ontwikkelingen ze gestoeld zijn. We zijn ons sterk bewust van de gevoeligheden die bijvoorbeeld ook over crispr bestaan. We schieten onszelf in de voet als we die technologie niet goed uitleggen aan het brede publiek.’

Fransaer (VITO): ‘Genetica bepaalt maar de helft van de ziektes. De rest heeft met de omgeving te maken: wat je eet, hoe je leeft, met welke stoffen je in aanraking komt. Door big data over die omgevingsfactoren te koppelen aan de genetica van een individu krijgen we heel interessante inzichten. Maar die persoonsgegevens zitten nu ofwel bij ziekenhuizen, ofwel bij Google en andere grote bedrijven, zoals supermarkten.’

‘Alles wordt gepersonaliseerd, ook de geneeskunde. Als we de volgende stap willen zetten, dan zal die veel meer gepersonaliseerd moeten zijn. Pilletjes waarmee je alle patiënten geneest bestaan niet – 20 procent van de mensen heeft niets aan aspirines. Maar bij een gepersonaliseerd model kom je onvermijdelijk uit bij privacykwesties. Bij VITO doen we niet aan genetica en genoomsequencing en we ontwikkelen evenmin sensors om data bij patiënten te vergaren. Maar die facetten moeten samenkomen om tot een duurzaam en betaalbaar gezondheidsbeleid te komen. En dat is een van de topics waarop wij wél werken.’

‘De barrières voor onderzoek moeten omlaag, zodat we efficiënter, vrijer en creatiever kunnen samenwerken’ Jérôme Van Biervliet (VIB)

Van Biervliet (VIB): ‘De regelgeving heeft een neveneffect. De welmenende onderzoeksinstellingen springen heel voorzichtig om met de GDPR-wetgeving (die de digitale privacy in Europa regelt, red.) en met andere juridische bepalingen die ons werk soms bemoeilijken. Terwijl de Facebooks van deze wereld perfect weten waar de diabetespatiënten zitten, wat die eten, wanneer ze sporten enzovoort. Daarin zit een contradictie. Op die platformen geef je je gegevens gratis weg en is de regelgeving zoek, terwijl aan de onderzoekskant enorme hindernissen worden opgeworpen. Nochtans krijgt de patiënt hier wél iets terug voor zijn gegevens. Hij staat namelijk een monster af met de bedoeling dat op basis daarvan een therapie wordt ontwikkeld. De barrières voor onderzoek moeten omlaag, zodat we efficiënter, vrijer en creatiever kunnen samenwerken.’

Van den hove (imec): ‘We kunnen dat nadeel ook omdraaien. In Gent werken imec-onderzoekers aan de zogeheten Solid-technologie. We willen gedecentraliseerde data-kluizen ontwikkelen – los van apps – waarna individuen zelf beslissen met wie ze hun gegevens delen. Daarmee kunnen we iets unieks in de wereld neerzetten. En dat is dan net een gevolg van de striktere regelgeving in Europa, die ethisch toch ook een aantal voordelen heeft. Kijk naar wat er gebeurt met data in de VS en China – ook niet ideaal. Het mag geen belemmering worden in het onderzoek, maar het klopt dat we zeer voorzichtig moeten zijn in de uitrol van technologie.’

‘De geschiedenis heeft ons geleerd dat elke technologie verkeerd kan worden gebruikt. Die ethische dimensie moeten we meenemen. Binnen de SOC’s zijn verschillende onderzoeksgroepen daar actief mee bezig. Als onderzoeksinstelling moeten we onze verantwoordelijkheid nemen en die ethische randvoorwaarden mee bewaken. En de juiste communicatie daarrond opzetten.’

Torfs (Flanders Make): ‘We moeten het individu betrekken bij wat we doen. Nu is er soms wantrouwen, en dat leidt ertoe dat sommigen vragen stellen die helemaal niet nodig zijn. Worden bepaalde beelden opgeslagen? Wat ga je met die beelden doen? Je moet je verantwoorden voordat je iets begint te onderzoeken. Daarom mogen we in ons onderzoek het sociale aspect niet vergeten: hoe groot is de acceptatie van de technologie waaraan we werken? We ontwikkelen veel technologieën en mensen gebruiken ze soms niet. Dat is jammer. De sociale acceptatie moet er zijn, dan worden er ook minder vragen gesteld over risico’s.’

Jullie spraken over samenwerkingen, maar als buitenstaander heb je soms de indruk dat er overlap is. Is er onderling overleg, en weet elke SOC waar de andere mee bezig is?

Fransaer (VITO): ‘Van een afstand kan je denken dat we op dezelfde domeinen werken, maar als je kijkt naar wat we precies doen, zal je een grote complementariteit merken. Je hebt ook een minimum aan overlap nodig om elkaar goed te kunnen begrijpen en om goed te kunnen samenwerken.’

‘We ontwikkelen veel technologieën en mensen gebruiken ze soms niet. Dat is jammer’ Dirk Torfs (Flanders Make)

Van den hove (imec): ‘We kijken weleens naar soortgelijke problemen, maar we doen dat vanuit een andere invalshoek. Bij imec vertrekken we vanuit digitale technologie en elektronica, en het VIB vanuit de biotechnologie. Wij hebben hun expertise ook nodig om nieuwe doorbraken in ons domein te kunnen realiseren. Net zoals het VIB onze technologie nodig heeft. We werken voor andere projecten ook samen met VITO en Flanders Make. Ook op technisch en managementniveau houden we contact.’

Fransaer (VITO): ‘Rond energie hebben KU Leuven, VITO, imec en UHasselt elkaar gevonden in EnergyVille. Het onderzoek verloopt daar deels buiten de instellingen, maar wel onder één paraplu. Een duidelijker voorbeeld van samenwerking en complementariteit is moeilijk te vinden. Of kijk naar het project dat we samen met imec hebben lopen rond Internet of Water. Imec maakt de chips, terwijl de waterkennis – de modellering en kwaliteit – bij andere partners zit, waaronder VITO, VMM en Aquafin. We zitten in een netwerk met elkaar.’

Torfs (Flanders Make): ‘Die complementariteit zit ook in de bedrijfssector. Bij Flanders Make zijn we geen specialist in het weven, maar we weten wel hoe een weefmachine werkt. Die interactie tussen bedrijven en onderzoeksinstelling creëert een meerwaarde. De instellingen zetten finaal in op andere marktsegmenten.’

Van Biervliet (VIB): ‘Er is nog zoveel te doen. We snoepen geen projecten van elkaar af.’