Neil Young lanceert speler voor hogedefinitiegeluid

11 maart 2014 door JB

De grootvader van de rock lanceert een muziekspeler met een betere klank dan de mp3's die het gros van de online muziekplatforms beheersen. Daar hoort wat technische uitleg bij.

Na hoge definitiebeelden is het hoog tijd voor hoog definitiegeluid, vindt Neil Young. De grootvader van de rock lanceert nu een muziekspeler met een betere klank dan de mp3's die het gros van de online muziekplatforms beheersen.

De Canadese singer-songwriter Neil Young zal deze week zijn langverwachte muziekwinkel 'PonoMusic' en de bijbehorende draagbare speler 'PonoPlayer' lanceren op het interactieve muziekfestival SXSW. Het driehoekige toestel moet volgens het Amerikaanse muziekmagazine Rolling Stone de concurrentie aangaan met de populaire mp3-spelers. De PonoPlayer bevat 128 GB geheugen - goed voor 100 à 500 albums in hoge resolutie - en een geheugenkaart-poort voor verdere uitbreiding. Het Amerikaanse bedrijf Ayre Acoustics - dat zich al sinds 1993 specialiseert in geluidskwaliteit - werkte mee.

Neil Young heeft het altijd wel op zijn manier gedaan. Niet alleen ontweek hij alle muzikale modes en de verlokkingen van de muziekindustrie, Young bleef door de jaren heen trouw aan zijn eigen klank. ‘Klank’ betekent hier trouwens niet enkel zijn eigen muzikale visie, maar ook de voorliefde van de rockster voor een kwalitatieve luisterervaring. Bekend is wat Neil Young vindt van digitale opgeslagen muziek: rommel. ‘Toen ik platen begon te maken, kregen we de volle honderd procent van het geluid. En dan luister je naar dezelfde muziek op mp3, en dan lopen mensen weg. Het doet gewoon pijn aan de oren’, klaagde de muzikant onlangs nog in het tijdschrift Rolling Stone. Niet dat hij analoge audio verkiest boven digitale, haastte Young zich nog te zeggen in hetzelfde interview. Het draait allemaal rond hoe nieuwe geluidstechnologie wordt toegepast, en dat lijkt volgens hem nergens naar. Neil Young distantieert zich dus expliciet van nostalgische audiopuristen die zweren bij (oude) buizenversterkers en vinyl.

Het kan niet worden ontkend dat de muziekwereld er heel anders uitziet dan in de jaren zestig en begin zeventig, toen Neil Young een rijzende ster was. Het muziekmedium bij uitstek was toen de grammofoonplaat, een analoog medium. Ondertussen werd vinyl bijna – maar niet helemaal – verdrongen door de digitale audio-cd, die nu op zijn beurt sterk beconcurreerd wordt door digitale muziek in de vorm van muziekbestanden en streaming muziekdiensten als Spotify of Deezer.
Bij de overstap van grammofoonplaat naar cd waren de eerste kritische geluiden al te horen. Een plaat heeft weliswaar aardig wat nadelen, zoals zijn afmetingen en zijn kwetsbaarheid, maar biedt wel een grote dynamiek en een detailrijk geluid. Het frequentiebereik – de afstand tussen de laagste en hoogste tonen die een medium kan laten horen – is bij een grammofoonplaat veel groter. Je hoort dus nagenoeg alles, van de laagste tot de hoogste toon.

Sampling
Het is precies dat waar Young op doelt als hij zegt dat vinyl honderd procent van de klank bevat. Een opname volgens de regels van de kunst op grammofoonplaat is een analoge registratie van geluid, wat trouwens een analoog fenomeen is. Bij een cd is dat niet het geval: er is geen continue registratie, maar er wordt regelmatig een sample genomen met een zekere nauwkeurigheid. Bij audio-cd’s gebeurt dat 44.100 maal per seconde aan 16-bit (de sample kan dus een waarde van 65.536 hebben). Dat zijn weliswaar veel registraties of samples per seconde, maar de resulterende opname bevat minder audiodata dan in het brongeluid zitten. Sommige mensen zeggen dat zij dat verschil kunnen horen. Er spelen echter zoveel variabelen dat dit niet voor iedereen en in alle situaties waar is. Als dezelfde album als grammofoonplaat en als cd op een minder goede muziekinstallatie wordt afgespeeld, is het best mogelijk dat het verschil niet te horen is. Bovendien spelen psycho-akoestiek – of hoe mensen subjectief geluid waarnemen – en de leeftijd van de luisteraar een grote rol.


Toch hebben de muziekindustrie en fabrikanten van audioapparatuur door de jaren heen geprobeerd de tekortkomingen van de 44,1 kHz 16-bit van een audio-cd op te vangen. Sony en Philips gooiden zich in 1999 bijvoorbeeld op de Super Audio CD (SACD), een schijfje dat er uitziet als een audio-cd maar vier maal zoveel audiodata bevat en een veel groter dynamisch bereik biedt. En dan was er ook de dvd-audio, een broertje van de bekende dvd-films die de woonkamer veroverden. Bij dvd-audio wordt er gesampled aan 192 kHz (192.000 maal per seconde) en aan 24-bit. Die hoge bitrate zorgt voor een groter dynamisch bereik, eentje dat heel wat dichter in de buurt van een grammofoonplaat komt. Overigens is dit de kwaliteit waarin heel wat studio-opnames gebeuren.


SACD is echter een stille dood gestorven, terwijl dvd-audio toch een nicheproduct blijft. U kan dvd-audioschijven overigens probleemloos in een normale dvd-speler beluisteren, maar omdat op video gerichte spelers meestal geen geschikte DAC’s bevatten, gaat de meerwaarde verloren. Mocht u zich afvragen wat een DAC is: digital-analog-convertors zijn het onderdeel van audiovisueel materiaal dat digitale bronnen omzet naar een analoog signaal. Ze vormen een belangrijke schakel in de keten van bron (zoals een cd-speler) tot luidspreker.

Met verlies
De reden waarom SACD en dvd-audio nooit belangrijk werden, heet mp3. Het zegt veel over het succes van dit medium dat nagenoeg elke lezer van dit artikel wel weet wat een mp3-bestand is – en wellicht ook muziek in dat formaat bezit. Mp3’s zijn alomtegenwoordig, gewoonweg omdat het een zeer handig medium is. Als het gaat om muziekkwaliteit is mp3 evenwel een stap terug, iets wat Neil Young volmondig zou beamen. Om te begrijpen waarom, kijken we eerst even naar wat mp3 precies is. Mp3 (voluit MPEG 1 Layer 3) is een manier om audiodata en muziek te coderen en comprimeren zodat het veel compacter wordt. Een noodzaak, want in de begindagen van het internet was bandbreedte te schaars om niet-gecomprimeerde geluidsdata te versluizen. Ook was geheugen te duur om muziekspelers uit te rusten met voldoende ruimte voor muziek in pakweg cd-kwaliteit. Een minuut ongecomprimeerde muziek komt immers overeen met ongeveer 10 MB per minuut.


Dus werden een reeks algoritmes of codecs uitgedacht die muziek compacter kunnen maken, waarvan mp3 eentje is. Er zijn twee soorten algoritmes: lossy en lossless. Die laatste gooien niets weg, maarproberen efficiënt een muziekopname te verkleinen. Een codec als FLAC of APE kan zo ongeveer 50 procent verkleinen. Lossy codecs gaan een stuk verder door delen van het geluid effectief weg te gooien, voornamelijk frequenties die de doorsnee mens niet kan horen. Afhankelijk van de gekozen kwaliteit kan een liedje zo tot tien keer kleiner gemaakt worden.

Young en Jobs
Paradoxaal genoeg vond Young met zijn frustraties over het ‘kale’ geluid van een mp3 gehoor bij Apple-baas Steve Jobs, nota bene de man die de iPod populariseerde. Jobs zou, aldus Young, zelf thuis enkel naar vinyl hebben geluisterd en was zeer geïnteresseerd in het uitbrengen van een soort iPod die muziek op studiokwaliteit zou afspelen. Op het toestel zouden dertig albums op topkwaliteit passen.


Na het overlijden van Jobs werkte Youngs wel nog aan een alternatief voor mp3 dat die gedroomde studiokwaliteit biedt: Pono. Een formaat dat muziek zal bieden aan 192 kHz 24-bit, ondersteund door een webdienst, PonoMusic, waar muziek in die kwaliteit zal verkocht worden.


De plannen van Young zijn volgens sommigen weinig zinvol. Op Xiph.org (een organisatie die bezig is met openbronmediatechnologie) publiceerde medewerker Monty een uitgebreide kritiek op muziekbestanden van die kwaliteit. Hij maakt zich sterk dat dergelijke bestanden zes keer groter zouden zijn dan een mp3, zonder een meerwaarde qua kwaliteit te bieden. Voor een deel heeft dat te maken met de hele keten die bij het beluisteren te pas komt; dat je muziekbestanden op studioniveau zitten, maakt niets uit als je ze beluistert via een matige hoofdtelefoon, bijvoorbeeld. Daarnaast wijst de Xiph.org-medewerker er op dat 192 kHz-geluid ongeveer 400 procent meer omvat dan wat een mens kan horen, dus ook ultrasoon geluid. Hij vreest dat net in die ultrasone frequenties meer vervorming gaat optreden als gevolg van karakteristieken van versterkers. Dat klinkt misschien schadeloos, aangezien het gaat om ultrasone – dus onhoorbare – vervorming, maar Monty gelooft dat bij de meeste versterkers die vervorming naar hoorbare frequenties zal worden omgezet.


Heel enthousiast is de man dus niet over Youngs plannen. Volgens hem is muziek coderen in het lossless FLAC-formaat, het aanschaffen van een goede hoofdtelefoon en concentreren op betere masters in de studio een betere aanpak voor wie droomt van een betere klankkwaliteit. (dit is een update van een artikel in Eos, nr. 6, juni 2012)