“De computer staat op het punt om betere diagnoses te stellen dan de arts.” Dat zegt Paul Parizel, topman van de Europese radiologie en diensthoofd in het UZA. Hij voorspelt dat daardoor de medische beeldvorming een basis kan worden voor de hele geneeskunde.
Hechtheid
Een röntgenonderzoek bij lage rugpijn, dat is zoals het nemen van een zwart-witfoto om de kleur van iemands ogen te bepalen.
Net geen 27 000 radiologen namen afgelopen maart in Wenen deel aan het jaarlijkse congres van de European Society of Radiology (ESR). Een recordopkomst, die Paul Parizel, diensthoofd radiologie aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) en een van de meest gelauwerde proffen in ons land, op zijn naam mag schrijven. Als eerste Belgische voorzitter van de ESR – met meer dan 69 000 leden een medische vereniging met mondiale impact – nam hij de leiding over de organisatie van het congres. Al heeft het succes ongetwijfeld ook te maken met de cruciale periode waarin de medische beeldvorming zich bevindt. Want daar is Parizel van overtuigd.
“Radiologie staat voor een revolutie”, steekt de reus van een arts van wal. “We gaan de komende jaren van iets artisanaals, een foto die door een arts tegen het licht wordt gehouden en geïnterpreteerd, naar een technologiegestuurde wetenschap van objectieve data. Het zal nog steeds radiologie heten, maar de term zal een andere lading dekken. Zoals een Ford Mustang en een elektrische Tesla ook allebei auto’s zijn, maar niet veel meer gemeen hebben dan hun vier wielen.”
Die vergelijking is niet lukraak gekozen. Net zoals een Tesla binnenkort ons stuur zal overnemen, verwacht Parizel dat software ook de diagnoses in de medische beeldvorming grotendeels zelf zal stellen.
“Onze medische specialisatie staat klaar om de technologie te laten overnemen”, vertelt hij. “In enkele decennia gingen we van de klassieke röntgenfoto’s en CT-scans naar technieken die werken met geluidsgolven, magneetvelden en radioactieve tracers. Maar nu wordt het de software die voor een stroomversnelling zorgt. De volumetrische en kwantitatieve analyse van onze beelden gaat met rasse schreden vooruit. In plaats van dat we, nog niet zo lang geleden, de grootte van een tumor moesten inschatten op zicht, weten we nu haarfijn hoe groot die is, maar bijvoorbeeld ook hoe doorbloed en opgebouwd.”
“Dat is van belang om tot een juiste behandeling te komen, of om te weten of de therapie aanslaat. Artificiële intelligentie doet de rest. Wereldwijd ontstaan databases met gegevens over zeldzame aandoeningen. Dan duurt het niet lang voor zo’n intelligente encyclopedie beter weet dan de arts, die zo’n aandoening misschien drie keer op een carrière tegenkomt, hoe de ziekte zich gedraagt.”
“Of ik dat erg vind dat een computer mijn interpreterende taak overneemt? Nee, en ik zie ook bij collega-radiologen een grote bereidheid daartoe. Al speelt een generatiekwestie, met de jongeren die meer openstaan naar technologie.”
Maar het gaat Parizel nog om wat anders. Een gestandardiseerde beeldvorming met duidelijke, objectieve gegevens kan volgens hem een basis zijn waarop andere medische disciplines kunnen bouwen. Zoals een bloedonderzoek. Heeft radiologie nu vaak het imago duur en geldverspillend te zijn, droomt deze wetenschapper van een medische beeldvorming als evidente gids voor behandelende artsen. En net zoals bij een bloedonderzoek het labo een precies cijfer kan geven, bovendien afgezet tegen een relevant gemiddelde, zo moet volgens Parizel de radioloog binnenkort een objectief ziektebeeld kunnen schetsen.
“Let wel, ik pleit niet voor een wildgroei aan radiologische onderzoeken”, waarschuwt professor Parizel. “Dat zou niet alleen veel te duur worden, maar ook ongezond. Er bestaat wel degelijk een –licht – verband tussen het ontstaan van bepaalde kankers en herhaalde blootstelling aan radiologische straling. Meisjes met een scheefgegroeide rug bleken later iets vaker borstkanker te ontwikkelen, door de herhaalde radiografische opnamen waaraan ze op jonge leeftijd werden blootgesteld. En voor artsen geldt nog steeds: primum non nocere. Eerst en vooral niet schaden. Ja, we zouden veel meer informatie kunnen krijgen als we regelmatig bij iedereen een scan zouden uitvoeren. Maar dan wel tegen een enorme kost, zowel economisch als medisch. Bovendien is het vaak niet nodig om in te grijpen, zelfs al merk je iets op de beelden op. Wat doe je met littekens van oude letsels? Met goedaardige aandoeningen waar mensen mee zijn gaan leven? In Oost-Europa en Rusland zijn totaalonderzoeken populair, waar je hele lichaam voor enkele duizenden euro’s wordt gescand. Daar zit ik niet op te wachten.”
Integendeel. Met het scenario van radiologie als basis voor de rest van de medische wetenschap zou medische beeldvorming net efficiënter kunnen worden ingezet. “We zijn in ons land koploper wat betreft aantal voorgeschreven scans. Maar maakt ons dat gezonder? De levensverwachting in Nederland ligt net iets hoger dan in België, hoewel daar minder gescand wordt. Dat groot aantal radiologische onderzoeken duidt erop dat artsen soms niet goed weten wat ze moeten voorschrijven. De beeldvorming is zo snel geëvolueerd dat de opleiding geneeskunde grote moeite heeft om de ontwikkeling bij te benen.”
“Zowel in de eerstelijnszorg als in een ziekenhuis zijn er maar weinig patiënten die niet met radiologie te maken krijgen, maar in de opleiding wordt het amper aangeraakt, waardoor artsen de juiste toegangspunten onvoldoende kennen. Kom je bijvoorbeeld met lage rugpijn bij de arts, dan krijg je nog te vaak een röntgenonderzoek voorgeschreven. Terwijl dat meestal neerkomt op een zwart-witfoto nemen om de kleur van iemands ogen te bepalen.”
Maar niet alleen radiologen zien hun beroepsgroep beïnvloed door de technologie. Dat is het geval voor de hele geneeskunde. “Software biedt voor ons allemaal een vervanging van de medische boeken waartoe wij onze toevlucht nemen als ervaring of kennis ons in de steek laat. Je kan niet alles weten. En zeker niet zoveel als een computer. Ik zie vandaag software die artsen helpt om diagnoses op te bouwen, compleet met de vragen die ze aan de patiënt moeten stellen. Dat zal alleen maar normaler worden. Maar dat wil wel zeggen dat artsen technologie beter moeten leren begrijpen, niet in het minst vanuit hun opleiding. Het alleenrecht op medische kennis staat op de helling. Wij merken dat in onze teams verpleegkundigen, artsen, technologen en informatici steeds nauwer gaan samenwerken, precies door de stijgende techniciteit. De onderlinge hechtheid groeit, omdat niemand, ook de gespecialiseerde arts niet, nog alle kennis in pacht heeft. Je moet weten, de onderverdeling van de geneeskunde in allerlei specialisaties is nog geen eeuw oud. Daarvoor kende de arts zelf de hele medische wetenschap, omdat dat toen nog kon. Wie weet, brengt software die algemene kennis weer wat dichterbij?”