Smeren fabrikanten ons bewust rommel aan?
26 november 2015 door DDCFederaal minister van Consumentenzaken Kris Peeters (CD&V) laat onderzoeken in welke mate fabrikanten zich bezondigen aan ‘geplande veroudering’, producten zo ontwerpen dat ze na een bepaalde tijd stuk gaan.
Federaal minister van Consumentenzaken Kris Peeters (CD&V) laat onderzoeken in welke mate fabrikanten zich bezondigen aan ‘geplande veroudering’, producten zo ontwerpen dat ze na een bepaalde tijd stuk gaan.
Elektrische en elektronische apparaten zijn in de Europese Unie een van de snelst groeiende afvalstromen, goed voor zo’n 10 miljoen ton per jaar. Verwacht wordt dat dat tegen 2020 meer dan 12 miljoen ton zal zijn. Vorig jaar zamelde de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) 77.000 ton afgedankte elektrische en elektronische apparaten in, bijna 30.000 ton meer dan in 2006. Volgens de experts van OVAM komt dat niet alleen doordat de inzameling efficiënter verloopt, maar ook doordat toestellen sneller stuk gaan, mogelijk omdat fabrikanten een bepaalde levensduur in hun toestellen programmeren.
Sneller stuk is goed voor de economie
Het idee van geplande veroudering is niet nieuw. Al in 1932 pleitte Bernard London in de Verenigde Staten voor ‘planned obsolescence’ om uit de economische crisis te raken. Volgens London was de economie te afhankelijk van de ‘grillen en kuren’ van de consument. Die besloot zijn auto, radio en kledij zo lang mogelijk te gebruiken. Te lang, met alle gevolgen van dien voor de industrie en de werkgelegenheid. Daarom stelde London voor om de levensduur van allerlei producten op voorhand vast te leggen. Na die periode zouden ze wettelijk ‘dood’ worden verklaard en – defect of niet – tegen een kleine vergoeding worden ingezameld. Door de constante vraag naar nieuwe spullen zou de industrie op volle toeren kunnen draaien en zou de werkgelegenheid toenemen.
London zag geplande veroudering vooral als een taak van de overheid, maar de industrie nam ook zelf het heft in handen. Zo besliste het Phoebus Cartel, een kartel tussen gloeilampproducenten zoals Philips, Osram en General Electric, om de levensduur van gloeilampen te beperken tot duizend uur. Het kartel bestond tussen 1924 en 1939. Hoewel bedrijven voordien reclame hadden gemaakt voor lampen die 2.500 uur licht gaven, werd dat voortaan verboden en beboet.
Betere materialen en onderdelen zijn duurder, maar alles moet goedkoper
Volgens Peter Binnemans van de Federatie van de Elektriciteit en Elektronica (FEE) is van een bewuste strategie geen sprake. ‘Reputatie is voor een merk erg belangrijk. Elke producent probeert voor het marktsegment waarop hij zich richt een zo goed mogelijk product te maken, dat beantwoordt aan de verwachtingen van de consument.’ Binnemans voegt er nog aan toe dat we apparaten vandaag intensiever gebruiken, en dat we er meer in huis hebben. ‘Daardoor doet er zich vaker een probleem voor en ontstaat de perceptie van verminderde kwaliteit.’
Sell more, sell faster
Maar net als gloeilampfabrikanten zijn de producenten van smartphones, tv’s, koffiezetapparaten en koelkasten vandaag afhankelijk van vervangingsaankopen – iedereen heeft immers alles al. ‘Het basisprincipe achter het meest gangbare economische businessmodel is ‘sell more, sell faster’’, zegt Marcel Den Hollander, verbonden aan het departement Industrial Design Engineering aan de TU Delft. ‘Dan hoef je geen product te maken dat dertig jaar meegaat.’
In een verzadigde markt beconcurreren bedrijven elkaar vooral met steeds lagere prijzen – voor veel consumenten het belangrijkste criterium bij een aankoop. De prijs van elektronica en huishoudelektro is de voorbije decennia gevoelig gedaald. ‘Een oude zwart-wittelevisie zou vandaag omgerekend 4.000 euro kosten’, zegt Den Hollander, ‘terwijl je nu 300 euro betaalt voor een led-tv.’ ‘De grote spelers willen allemaal hun marktaandeel behouden of uitbreiden’, zegt een elektroverkoper en -hersteller met meer dan twintig jaar ervaring. ‘Dus maken ze hun producten telkens een beetje goedkoper. Daardoor is de kwaliteit enorm achteruit gegaan.’
De producenten van elektrische en elektronische toestellen weten hoe lang hun producten ongeveer zullen meegaan. ‘De processen die materialen doen verouderen zijn bekend’, zegt Patrick De Baets, verbonden aan het Departement Mechanische Constructie en Productie aan de UGent. ‘Wisselende krachten zorgen voor materiaalmoeheid en wrijving veroorzaakt slijtage. Plastics degraderen onder invloed van uv-licht en metalen door contact met zuurstof.’ In het lab van De Baets worden trainrails en onderdelen voor boorplatformen gebogen, uitgerekt en samengedrukt, om te zien of ze tegen hun taak opgewassen zijn. ‘Met modellen kun je statistisch berekenen hoe lang iets onder een bepaalde belasting mee zal gaan. Een deel van de producten zal dan de vooropgestelde levensduur halen, een deel zal het langer uithouden en een deel zal sneller stuk gaan.’
De elektroproducenten doen iets soortgelijks. In hun onderzoeksafdelingen draaien toestellen lange tijd op volle toeren om zo een versneld verouderingsproces te simuleren. Eenvoudige robotjes drukken duizenden keren op knopjes en halen schakelaars over tot ze het begeven. ‘Uit die tests blijkt wat de zwakke plekken van een toestel zijn’, zegt Lode De Geyter, algemeen directeur van de Hogeschool West-Vlaanderen, waar hij voordien elektrotechniek doceerde. ‘Vervolgens kunnen die worden versterkt of verzwakt. Ontwerpers staan onder druk om een zo goedkoop mogelijk product te ontwikkelen. Daarbij worden de limieten van de stevigheid afgetast.’ Betere onderdelen en materialen zijn immers duurder.
Volgens Joost Duflou, verbonden aan het Centrum voor Industrieel Beleid aan de KU Leuven, is wat de klant aanvaardt daarbij de maatstaf. ‘Bedrijven gaan zo ver als de klant verdraagt zonder dat die besluit: ‘Nooit meer een toestel van dit merk’.’ Duflou herinnert zich hoe de eerste gsm’s zes à zeven jaar konden worden gebruikt. ‘Maar na twee à drie jaar kopen veel mensen een nieuw toestel. Dus heeft de industrie de vooropgestelde levensduur bij het ontwerp verlaagd, zodat je nu mag verwachten dat toetsen en displays na twee à drie jaar beginnen te haperen. Een toets waar je tienduizend keer op moet kunnen duwen, is duurder dan één die het na tweeduizend keer begeeft.’ Volgens Duflou ontwerpt de industrie niet bewust producten die moeten falen. ‘Maar wat niet mag falen, kost meer.’
Goedkopere toestellen zijn vaker ziek
Om de prijs te drukken wordt onder meer bespaard op het gebruik van metalen. ‘Goedkope toestellen wegen soms maar de helft zoveel als een degelijk toestel’, zegt een verkoper en hersteller van huishoudtoestellen. ‘In goedkope wasmachines bestaat de kuip (het omhulsel van de wastrommel, red.) uit plastic, in plaats van uit roestvrij staal. Er zitten lichtere motoren in, kleinere kogellagers (die de wrijving tussen bewegende onderdelen verminderen, red.) en soms zijn zelfs de ophanging en de vering (waarmee de trommel aan de kuip is bevestigd, red.) van plastic.’
Volgens de Duitse econoom Stefan Schridde gaat het om meer dan louter kostenbesparing. Schridde richtte in 2012 in Duitsland de beweging ‘Murks? Nein danke!’ op (‘Rommel? Nee bedankt!’), die consumenten wil mobiliseren om zich tegen geplande veroudering te verzetten. Eind september verschijnt een gelijknamig boek, waarin hij veel voorkomende, en volgens hem vaak makkelijk te verhelpen zwaktes oplijst, die hij rommelvirussen noemt.
‘De levensduur van kogellagers kan berekend worden’, aldus Schridde. ‘Treedt binnen de vijf jaar al materiaalmoeheid op, dan wijst dat op nalatigheid van de producent.’ Koolborstels, die in elektromotoren stroom overdragen van niet-bewegende op bewegende onderdelen, leveren snel problemen op als ze te kort zijn of uit minderwaardig materiaal bestaan. Ze zitten onder meer in stofzuigers, wasmachines en mixers. Bij onderzoek van de Duitse Stiftung Warentest bezweek tachtig procent van de geteste stofzuigers door defecte koolborstels. Ook elektrolytische condensatoren (elco’s) zijn volgens Schridde een vaak voorkomend ‘virus’. Elco’s stabiliseren de voedingsspanning in elektrische apparaten door tijdelijk een elektrische lading op te slaan. Naar gelang van de lading zijn verschillende types elco’s verkrijgbaar. Volgens Schridde zijn elco’s vaak te zwak, waardoor ze snel stukgaan. Net als voor kogellagers en koolborstels geldt voor elco’s dat betere kwaliteit nauwelijks een paar centen meer kost, aldus Schridde.
Wijnand Klaver, actief in een Repair Café in Hilversum, herkent het probleem. Repair Cafés zijn bijeenkomsten waarop iedereen met de hulp van vrijwilligers zoals Klaver defecte apparaten kan herstellen. ‘Bij een Senseo-apparaat is het steevast de condensator die het begeeft. Wij vervangen die dan door een sterker type, voor één euro.’
Bovendien zitten de condensatoren volgens Schridde in sommige toestellen onnodig in de buurt van een warmtebron, terwijl dat de levensduur van een elco verkort.‘ De levensduur van een elco is bij een bepaalde spanning en temperatuur precies bekend’, bevestigt De Geyter. ‘Je kan ze zo kiezen dat ze zeker een paar jaar meegaan, daarna kunnen ze lekken of doorslaan, en is het toestel defect.’ De Geyter boog zich enkele jaren geleden zelf over een defecte led-tv, vier jaar oud en als onherstelbaar bestempeld. ‘Als je ziet waar de vitale delen en warmtebronnen zitten, dan zijn er twee mogelijkheden: of de producenten kennen er niets van, of zo’n toestel is opzettelijk gemaakt om snel stuk te gaan.’
Waarom is vervangen vaak goedkoper dan herstellen?
Gaat een toestel stuk, dan is een herstelling vaak niet evident. De druk om een goedkoop product af te leveren heeft ook een impact op het productieproces. Schroeven is duur en dus wordt er zoveel mogelijk geklikt en gekleefd. Ook design speelt hier een rol. ‘Bedrijven gaan er blijkbaar van uit dat de consument niet van de aanblik van schroefjes houdt’, zegt Klaver. De afwezigheid van schroefjes maakt een herstelling knap lastig tot onmogelijk.
Wordt er toch geschroefd, dan gebeurt dat vaak met speciale schroefjes. ‘De schroeven in een Nespresso-apparaat heb ik nog nergens anders gezien’, zegt Klaver. ‘Ook om het snoer van een strijkijzer te vervangen – vaak het eerste dat stuk gaat – heb je een speciale schroevendraaier nodig. Soms lijkt het alsof ze het herstellers bewust moeilijk willen maken.’ Niet alleen amateurherstellers ondervinden moeilijkheden. ‘Bij toestellen van sommige merken kost het zoveel moeite om bij bepaalde onderdelen te kunnen, dat ik kwaad opzet vermoed’, zegt een tweede huishoudtoestellenspecialist.
De prijs voor een herstelling door een professional loopt snel op. Door de hoge loonkost, maar ook door de prijs van reserveonderdelen. Ook hier vermoeden sommige herstellers een bewuste politiek. ‘Ik begrijp niet hoe een toestel spotgoedkoop kan zijn, en een onderdeeltje schandalig duur.’ Het stockeren en ter plaatse krijgen van reserveonderdelen is duur, argumenteert de industrie. ‘Dat klopt,’ zegt een hersteller, ‘maar dat voor elk nieuw toestel tegenwoordig specifieke wisselstukken nodig zijn, maakt het zeker niet goedkoper. Vroeger waren onderdelen meer uniform.’
Sommige merken bieden al na twee jaar geen onderdelen meer aan
Ook de manier waarop toestellen in elkaar zitten, beïnvloedt de prijs van een herstelling. Hoe meer er is vastgekleefd tot één geheel, hoe moeilijker het is om afzonderlijke componenten te vervangen. ‘Een toestel dat niet door verschillende maar door één printplaat wordt bestuurd is goedkoper. Maar bij een defect moet wel die hele printplaat worden vervangen.’ Vaak valt er echter helemaal niets te vervangen. ‘Het is schandalig dat sommige merken al na twee jaar geen onderdelen meer aanbieden.’
Het kan ook anders: niet betalen voor aankoop, maar voor gebruik
Eind 2013 wijdde het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) een rapport aan de groeiende berg elektrisch en elektronisch afval. Volgens het EESC kunnen producenten hun toestellen makkelijker herstelbaar maken. Door bijvoorbeeld batterijen niet vast te solderen of vast te kleven, zoals onder meer bij sommige laptops en elektrische tandenborstels gebeurt, hoeft bij een defecte batterij niet het hele toestel op de schroothoop. Wisselstukken moeten volgens het EESC zeker tot vijf jaar na de aankoop beschikbaar zijn en klanten zouden informatie moeten krijgen over de verwachte levensduur van een product en de mogelijkheden om het te herstellen.
Den Hollander doet onderzoek naar alternatieven voor het huidige economische model. ‘Bedrijven moeten manieren vinden om geld te verdienen aan producten met een langere levensduur en ontwerpers moeten leren hoe die te ontwerpen.’ Sommige merken met een goede reputatie slagen er nu al in om consumenten meer te laten betalen voor toestellen die lang meegaan.
Het kan ook compleet anders. Door klanten niet langer een toestel te laten kopen, maar ze te laten betalen voor het gebruik ervan. Een leaseovereenkomst waarbij de producent verantwoordelijk is voor het onderhoud. Zo is die gemotiveerd om een degelijk product af te leveren. Nog een stap verder gaat het betalen voor prestaties in plaats van voor producten. ‘Vliegtuigmaatschappijen kopen bij Rolls-Royce geen straalmotor, maar betalen per eenheid geleverde stuwkracht’, weet Den Hollander. ‘En Philips experimenteert met het uitrusten van gebouwen met lampen, waarbij de gebruiker betaalt voor licht. Zo’n scenario ligt meer voor de hand voor toestellen die we louter voor hun functionaliteit in huis hebben, zoals koelkasten en wasmachines, dan voor producten die meer met onze identiteit verweven zijn, zoals smartphones.’
Maar ook daar ziet Den Hollander mogelijkheden. ‘Producenten van smartphones en tablets zouden verouderde toestellen kunnen terugkopen van klanten die telkens de laatste nieuwe versie willen, om ze door te verkopen aan minder veeleisende gebruikers. Een soort watervalsysteem. Ze zouden dan geld kunnen verdienen aan het overplaatsen van persoonlijke data van het ene op het andere toestel.’ Er wordt ook gewerkt aan modulaire elektronica. Google brengt wellicht begin 2015 een modulaire smartphone op de markt, waarbij afzonderlijke onderdelen kunnen worden vervangen.
Volgens Den Hollander is verandering onafwendbaar. ‘Zowel in Azië als in Afrika groeit de middenklasse en de vraag naar elektronica, terwijl grondstoffen schaarser worden. Zullen de grondstoffen voor elektronica die daar in de bodem zitten wel onze richting blijven uitkomen? We kunnen er beter zorgzaam mee omspringen. Daarnaast ergeren steeds meer mensen zich. Ik denk dat we langzamerhand een kantelpunt naderen.’
Dit artikel verscheen in Eos magazine, nummer 10, 2015