Voor de nucleaire industrie is de klimaatproblematiek een onverhoopte kans. Want ze doet er alles aan om het vooral niet over het economische plaatje te hebben.
Misschien bent u het vergeten, maar een klein decennium geleden was de wereld getuige van een heuse nucleaire renaissance. Volgens een rapport van de OESO uit 2007 was het aandeel van kernenergie in de totale energieproductie in industrielanden dat jaar voor het eerst sinds Tsjernobyl weer aan het stijgen. In hetzelfde rapport werd ook de bezorgdheid weggenomen over de beschikbare uraniumvoorraden. En nog maar eens werd de nadruk gelegd op de minieme broeikasuitstoot van kerncentrales, waardoor die onontbeerlijk zouden zijn om de klimaatdoelstellingen van (toen nog) Kyoto te halen. Om maar te zeggen: de toekomst voor de nucleaire sector zag er in 2007 rooskleurig uit.
En toen was er Fukushima
Inderdaad, de kernramp in Japan, die een gevolg was van de vernietigende tsunami van 11 maart 2011, heeft het imago van kernenergie wereldwijd – zachtjes uitgedrukt – geen goed gedaan. De gevolgen waren dramatisch: Duitsland maakte van de ene dag op de andere een einde aan haar nucleaire tijdperk, en elders in de wereld kwamen geplande projecten en investeringen on hold te staan.
Maar we zijn vergeten dat de nucleaire sector al vóór Fukushima in een sukkelstraatje was beland. Want wie het nieuws de voorbije tien jaar een beetje heeft gevolgd – daarbij behendig slalommend tussen de vele misleidende publireportages van het Nucleair Forum – kon toch wel raden dat de toekomst van ‘het nucleaire’ niet zo rooskleurig was als het OESO-rapport indertijd liet uitschijnen. Kernenergie mag dan wel onafhankelijk zijn van fossiele brandstoffen (en bijgevolg van onbetrouwbare landen) en dus op het eerste gezicht nuttig in de strijd tegen de opwarming van de aarde, vriendelijk voor het economische klimaat is de technologie allerminst.
Derde-generatiereactoren: veel duurder dan investeerders denken
In 2007 werd in Flamanville gestart met de bouw van het paradepaardje van de Franse nucleaire industrie. De European Pressurized Reactor (EPR) zou een kerncentrale opleveren die op het vlak van veiligheid en rendabiliteit haar gelijke niet kende. Met een vermogen van meer dan 1.600 megawatt zou die reactor van de zogenoemde derde generatie haar voorlopers uit het bestaande reactorpark (eerste en tweede generatie) ver achter zich laten.
Maar zoals het wel vaker gaat met grote infrastructuurprojecten, liep ook dat vertraging op. Zoveel zelfs dat de centrale vandaag nog altijd niet klaar is – terwijl ze in 2012 al afgerond moest zijn. Het kostenplaatje, opgehoest door het Franse staatsenergiebedrijf EDF, is inmiddels meer dan verdubbeld: van 4 miljard euro in 2007 naar een slordige 9 miljard vandaag.
Nochtans hadden de Fransen kunnen weten waar ze aan begonnen. In 2005 was de Franse reactorbouwer Areva al gestart met de constructie van Olkituoto 3, eveneens een derdegeneratiereactor (ook van het EPR-type) van 1.600 megawatt. Al in 2006 uitte de Finse toezichthouder ernstige twijfels over de kwaliteit van de constructie. Er volgde een juridisch steekspel tussen de Finse bouwheer en Areva omtrent de extra kosten (6,6 miljard in plaats van 2,5 miljard euro) en hop: de oplevering werd verplaatst naar 2016. Intussen is Areva zelf in zwaar weer terechtgekomen: het grootste kernenergiebedrijf ter wereld leed in 2014 bijna 700 miljoen euro verlies.
Is kernenergie meer betrouwbaar dan hernieuwbare energie?
Hoe anders is het, tijdens ongeveer dezelfde periode, de zonneceltechnologie vergaan – de zonnepanelen vormen samen met windturbines toch het icoon van moderne hernieuwbare energie. Terwijl de kosten voor de bouw van kernreactoren explodeerden, volgden die van zonnepanelen een tegenovergestelde koers. Die is zo kenmerkend dat er zelfs al een ‘wet’ is naar vernoemd – vergelijkbaar met de wet van Moore, die de toenemende rekenkracht van computers beschrijft. De wet van Swanson zegt dat de prijs van zonnepanelen met twintig procent daalt bij elke verdubbeling van het totale aantal verkochte panelen. Terwijl de prijs voor één watt aan vermogen in 1976 nog boven honderd dollar lag, is die vandaag al gezakt tot ver onder één dollar.
Van hernieuwbare energie wordt vaak – tot vervelens toe eigenlijk – gezegd dat ze niet volstaat om een betrouwbare bevoorrading te garanderen. Omdat de zon niet continu schijnt en omdat de wind niet altijd waait kunnen wind- of zonneparken dus niet als zogenoemde basislastcentrales fungeren: centrales die een constant vermogen leveren en niet aangepast kunnen worden aan de elektriciteitsvraag – kerncentrales kunnen net als kolencentrales moeilijk worden uitgezet.
Van kolencentrales moeten we, omwille van de sterk vervuilende uitstoot, sowieso af – dat valt niet te betwisten. Kerncentrales daarentegen hebben het voordeel dat ze weinig CO2 uitstoten – hoewel: bij de ontginning en verrijking van uraniumerts komt toch ook heel wat emissie kijken. Maar de bouw van de twee EPR’s in Frankrijk en Finland bewijzen dat het positieve verhaal voor kernenergie daarbij wel ophoudt.
Nieuwe kerncentrales zijn afhankelijk van forse staatssteun
De afgelopen jaren is ook duidelijk geworden dat nieuwe kerncentrales bouwen zonder forse staatsteun eigenlijk onmogelijk is. Dat bewijst het geval van datzelfde EDF dat in het Verenigde Koninkrijk, bij Hinkley Point, een gloednieuwe kerncentrale wil bouwen die bestaat uit liefst twee EPR’s. Om de Europese regels voor rechtstreekse staatssteun te omzeilen, gaf de Britse regering aan EDF de garantie dat het gedurende een periode van 35 jaar (!) 120 euro per geproduceerde megawattuur elektriciteit mag aanrekenen. Een staatsgarantie om u tegen te zeggen, én een beslissing die de verlaging van de stroomfactuur door normale economische mechanismen hypothekeert. Ter vergelijking: de duurste ondersteuning voor hernieuwbare energie in Vlaanderen bedraagt vandaag 93 euro per geproduceerde megawattuur. Een ondersteuning die natuurlijk geen drieënhalve decennia blijft doorlopen.
Flexibele biomassa- en gascentrales zijn momenteel de enige goede oplossing op weg naar een economie die op de langere termijn gedomineerd zal worden door hernieuwbare energiebronnen – gecombineerd met voldoende opslagcapaciteit én een elektriciteitsnet dat stroom snel en efficiënt kan vervoeren van plaatsen waar er overschotten zijn naar plaatsen waar er een tekort is. Helaas denkt geen enkele privéspeler eraan ook maar één euro te investeren in zulke centrales, want de groothandelsprijzen zijn veel te laag om die investeringen rendabel te maken – een gevolg van de voorrang die nucleaire stroom overal krijgt omdat kerncentrales nu eenmaal niet kunnen worden uitgezet. Flexibele centrales, die een perfecte aanvulling zijn op hernieuwbare energiebronnen, worden daardoor uit de markt geduwd.
Zuiver technisch gezien mag kernenergie dan een koolstofarme energiebron zijn, als we rekening houden met het bredere, economische plaatje blijkt ze vooral de échte groene energiebronnen in de weg te staan.