1905: Belgische terrorist pleegt aanslag
17 november 2015 door HAEHDSDat terrorisme van alle tijden is, blijkt uit het verhaal van Antwerpenaar Edward Joris. In de zomer van 1905 pleegde hij in Constantinopel een aanslag op de Ottomaanse sultan.
Dat terrorisme van alle tijden is, blijkt ook uit het levensverhaal van Antwerpenaar Edward Joris. In de zomer van 1905 pleegde hij in Constantinopel een aanslag op de Ottomaanse sultan. Historici van de Universiteit Antwerpen haalden het vergeten verhaal van onder het stof.
Het moderne terrorisme zoals we dat nu kennen, met autobommen, gijzelingen en zelfmoordaanslagen, heeft zijn wortels in negentiende-eeuws Europa. Meer bepaald in de opkomst van nieuwe politieke bewegingen als het nationalisme, socialisme, nihilisme en anarchisme. De mislukte en vandaag zo goed als vergeten bomaanslag van 1905 op de Ottomaanse sultan in Constantinopel (het huidige Istanboel) is een voorbeeld van vroegtwintigste-eeuws terrorisme. De daders waren christelijke, Armeense nationalisten. Er was ook een Belgisch onderdaan betrokken bij het complot: Edward Joris. Het doelwit was de Ottomaanse soeverein, die aan het hoofd stond van een ‘islamitisch’ rijk, dat eigenlijk een meertalige, multi-etnische en multireligieuze bevolking had.
De Armeense zaak
Edward Joris was in 1901 geëmigreerd naar Constantinopel, naar eigen zeggen om ‘zijn reislust te bevredigen’. Joris’ beslissing om af te reizen naar wat toen bekend stond als de ‘Oriënt’, was niet ongewoon. Tijdens de negentiende eeuw emigreerden talrijke Europese middenstanders naar de Ottomaanse hoofdstad, op zoek naar avontuur, werk en sociale promotie. Deze vaak geschoolde ‘individuele migranten’ (in tegenstelling tot de massamigraties naar de VS en Latijns-Amerika in dezelfde periode) vonden werk als klerk, ingenieur, architect, leraar of huisbediende, en dit zowel bij Ottomaanse als Europese werkgevers.
Joris werkte kort voor de Deutsche Levante Linie, maar het was in de Singer Company dat zijn leven een nieuwe wending kreeg. Hij ontmoette er de Ottomaanse Armeniër Vramchabouh Kendirian, die later ook ingelijfd zou worden in het ARF-executiecommando om Abdülhamid te vermoorden. Joris raakte zo nauw betrokken bij de Armeense Zaak. De verhalen over de Armeense massamoorden van 1894-1896 in Oost-Anatolië grepen hem aan en al gauw raakte hij overtuigd van de noodzaak aan gewapend verzet.
Via zijn vriend ‘Vram’, zoals Joris hem noemde, werden hij en zijn vrouw Anna Nellens ingelijfd in het commando. Als expats en houders van een Europees paspoort waren zij minder verdacht voor de Ottomaanse autoriteiten en bijgevolg van groot nut tijdens de voorbereidingen van de aanslag. Beiden raakten diep verwikkeld in het complot. Op Joris’ naam werden de nodige explosieven binnengesmokkeld in het Rijk: 100 kg meliniet, verpakt als Franse zeep, passeerde zo ongemerkt de Ottomaanse douaniers.
De ontploffing kostte het leven aan 26 mensen, voor het merendeel koetsiers en soldaten. Bovendien raakten 58 mensen zwaar verwond en werden 55 paarden gedood. De sultan, het doelwit van de aanslag, kwam er met de schrik van af. Precies een week na de aanslag arresteerde de Ottomaanse politie Edward Joris. In december van hetzelfde jaar werd de Antwerpenaar samen met drie Armeniërs door een Ottomaanse rechtbank ter dood veroordeeld, maar in 1907 werd hij tegen alle verwachtingen in toch vrij gelaten.
Dit artikel verscheen eerder in Eos Memo nummer 11, 2014