Anatolië bakermat van onze taal
23 augustus 2012 door SSTBoeren brachten de stamvader van het Nederlands, het Frans, het Latijn, het Roemeens, het Jiddisch en aanverwanten tenminste 8.000 jaar geleden vanuit Anatolië naar Europa en Zuidelijk Azië.
De stamvader van het Nederlands, het Frans, het Latijn, het Roemeens, het Jiddisch... (en ga zo maar door) werd gesproken door boeren in het ruige binnenland van Anatolië (het huidige Turkije), ten minste 8.000 jaar geleden. Het was dankzij hun ploegscharen dat de taal zich richting Europa en (zuidelijk) Azië kon verspreiden.
De oorsprong van een taal bepalen is geen gemakkelijke klus. Zeker wanneer het om een taal gaat die allang is uitgestorven, en die geen schrift kent (dit geldt trouwens voor de meeste talen die ooit door mensen zijn gesproken). Het hoeft daarom niet te verbazen dat we de precieze ontstaansgeschiedenis van de Indo-Europese talen, een familie van ruim 400 talen waartoe het Nederlands, het Engels, maar ook het Jiddisch en de Slavische en Romaanse talen behoren, nog niet goed kennen. Dat het hypothetische 'proto-Indo-Europees' (vaak 'PIE' genoemd) ooit werd gesproken in een gebied op de grens tussen Europa en zuidelijk Azië, is zeer aannemelijk. Maar waar precies op de grens? En wanneer? Daarover was het grotendeels koffiedik kijken. Tot nu.
Toch konden taalkundigen tijdens de vorige eeuw twee redelijk wetenschappelijk onderbouwde ontstaanshypothesen uitwerken. De ene theorie gaat uit van een oorsprong ergens ten noorden van de Kaspische Zee - te midden van de steppes van het huidige Rusland en Kazachstan - omstreeks 4.000 voor Christus. De andere situeert het ontstaan veel vroeger, namelijk tussen 7.500 en 6.000 voor Christus in het ruige binnenland van Anatolië.
Beide hypothesen hebben zo hun gevolgen (als ze waar zijn), want als het proto-Indo-Europees op de Russische steppes zou zijn ontstaan, dan werd het zeer waarschijnlijk verspreid door een semi-nomadisch volk (de Koergan genaamd) die als een van de eerste volkeren de kunst van het paardrijden onder de knie hadden. Als Anatolië echter de bakermat van onze taal zou zijn, dan was het de vroege landbouw die het proto-Indo-Europees naar onze windstreken bracht. Anatolië was immers in die tijd nogal dicht bebost, en het is onwaarschijnlijk dat er veel paarden leefden. Wel staat het vast dat de mens hier al heel vroeg aan landbouw deed.
DNA-techniek helpt taalonderzoek
Maar een verdwenen taal als het proto-Indo-Europees, ook al had het geen schrift en dus geen tastbaar bewijs, heeft wel degelijk sporen achtergelaten. Want net zoals evolutionair biologen in de genen van de moderne mens zoeken naar DNA-fragmenten van uitgestorven mensensoorten, zo speuren evolutionair taalkundigen naar gelijkenissen tussen woorden of klanken uit de verschillende talen van de Indo-Europese familie.
Een populair onderzoeksobject zijn zogenaamde 'cognaten', woorden binnen dezelfde taal of in verschillende talen die etymologisch een gemeenschappelijke oorsprong hebben, en daardoor qua vorm in meer of mindere mate op elkaar lijken. Voorbeelden zijn 'moeder' in het Nederlands, 'mother' in het Engels en 'madre' in het Italiaans. Het feit dat het Nederlands dichter aanleunt bij het Engels dan bij het Italiaans, maakt dat 'moeder' en 'mother' sterker op elkaar lijken dan 'moeder' en 'madre'.
Een internationaal team van Belgische, Nederlandse en Nieuw-Zeelandse onderzoekers heeft nu iets gelijkaardigs gedaan bij de moderne leden van de Indo-Europese taalfamilie. Zij pasten een veelgebruikt model uit de virologie toe op tientallen cognaten in evenveel Indo-Europese talen. Normaal wordt dat model gebruikt om te kijken waar een biologisch virus precies thuishoort in de stamboom van een bepaalde virusfamilie, maar nu lieten de onderzoekers hun statistische machinerie dus niet los op virussen, maar op talen - waarbij de cognaten als de stukjes DNA van de overeenstemmende talen kunnen worden gezien.
Door zoveel mogelijk beschikbare informatie in hun model in te voeren, konden ze steeds verder opklimmen in de stamboom van de Indo-Europese taalfamilie, totdat ze uiteindelijk uitkwamen bij de top. De resultaten van de analyse liegen er niet om: de stamvader van de Indo-Europese taalfamilie werd ooit gesproken in het Anatolië van (ten minste) 8.000 jaar geleden.
De expansie van Indo-Europese talen doorheen de tijd.
Philippe Lemey van het Laboratorium Klinische en Epidemiologische Virologie aan de KULeuven is een van de virologen in het team dat de analyse uitvoerde. 'Dit was niet de eerste keer dat een methode uit de microbiologie werd gebruikt om gelijkenissen en verschillen tussen verschillende talen te onderzoeken', zegt Lemey. 'Wat wel nieuw is, is het feit dat we dit nu hebben kunnen doen met terugwerkende kracht. Met onze statistische analyse zijn we stelselmatig kunnen opklimmen in de Indo-Europese stamboom, tot we dus uiteindelijk in Anatolië uitkwamen, en niet in het gebied van de Koergan.'
Aan het hoofd van het internationale onderzoeksteam stond de Nieuw-Zeelandse evolutionair antropoloog Quentin Atkinson. Lemey: 'Hij is de linguïst van de groep, en hij was nogal verbaasd toen Anatolië uit de bus kwam als bakermat van de Indo-Europese taalfamilie. Linguïsten hebben altijd een lichte voorkeur gehad voor het Koerganscenario. Een semi-nomadisch volk dat dankzij haar paardrijkunsten verre afstanden kan afleggen en haar taal aan de overwonnen volkeren oplegt, het spreekt misschien meer tot de verbeelding dan een vreedzame stam in Anatolië die niet over paarden beschikte, maar haar taal en cultuur verspreidde doordat naburige volkeren hun landbouwmethoden gingen overnemen.'
Dit artikel verschijnt ook in Eos Weekblad op iPad
Elke vrijdag bieden we u een nieuwsgedreven weekblad, gelardeerd met beeld en geluid. De Eos-app kunt u gratis downloaden in de App-store van iTunes. Met die app haalt u de wekelijkse uitgaven (gratis sinds 13/07/2012) binnen.
Dr. Quentin Atkinson over het onderzoek