Net als de blauwe stenen kwamen sommigen die bij Stonehenge begraven werden van heel ver.
Over de grote, rechtopstaande rotsblokken waaruit het iconische steentijdmonument Stonehenge werd opgetrokken hebben we de afgelopen jaren veel bijgeleerd. Zo bleken de wat kleinere, zogenaamde ‘blauwe’ stenen afkomstig uit de Preseli Hills in het westen van Wales, zo’n 200 kilometer verderop. Uitzoeken wie er in het complex begraven ligt bleek wat ingewikkelder.
Bij grotendeels intacte beenderen of tanden geven de relatieve hoeveelheden van bepaalde atomen van dezelfde soort maar met een verschillend gewicht (zogenaamde isotopen) een idee van wat iemand at en waar hij of zij vandaan kwam. Deze verhoudingen variëren volgens regio vanwege onderliggende verschillen in het plaatselijke voedsel en drinkwater. Veel van de menselijke resten in Stonehenge zijn echter (deels) gecremeerd, wat dergelijke analyses aanzienlijk bemoeilijkt.
In ‘Scientific Reports’ kondigen Christophe Snoeck (VUB) en collega’s uit verschillende landen nu echter aan dat ze er toch in geslaagd zijn om de verhoudingen van isotopen van het element strontium nauwkeurig te bepalen, en daaruit blijkt dat zowat 40% van de onderzochte beenderresten toebehoorde aan mensen die in de tien jaar voor hun dood niet uitsluitend daar gewoond hadden.
Een vergelijking van de strontiumisotopen in hun beenderen blijkt namelijk beter aan te sluiten bij die in planten in het westen van Wales, waar de bodem heel anders is dan in de streek rond Stonehenge. Waarschijnlijk werden deze mensen daar gecremeerd en werd wat overbleef vervolgens naar Stonehenge getransporteerd, mogelijk in de leren tassen waarvan de man die hen in de 17de eeuw voor het eerst opgroef, John Aubrey, vermoedde dat ze begraven werden. Dat is vooral fascinerend, aldus de onderzoekers, in het licht van recente suggesties dat de blauwe stenen – ook uit Wales – oorspronkelijk precies daar stonden waar Aubrey de overblijfselen heeft gevonden.