Bommenkerkhof onder Noordzee groter en giftiger dan gedacht

08 november 2013 door SST

De WOI-dumpsite in de ondiepe kustwateren vóór Heist bevat zeer waarschijnlijk veel meer gifgas dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit een nieuwe analyse van historische bronnen.

De WOI-dumpsite in de ondiepe kustwateren vóór Heist bevat zeer waarschijnlijk veel meer gifgas dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit een nieuwe analyse van historische bronnen.

Na de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd telkens een hoop ongebruikte munitie in zee gekieperd. Ook voor de Belgische en Nederlandse kust. Ter hoogte van Knokke en in de Oosterschelde liggen twee van de grootste munitiestorten van de Noordzee. Het is er verboden te vissen of het anker uit te werpen, want er liggen grote hoeveelheden granaten, deels geladen met gifgas, op en in de bodem.

Het scheelde niet veel of de Paardenmarkt was voorgoed in de vergetelheid geraakt. De stortplaats, vernoemd naar de zandbank waarop ze ligt, werd ‘herontdekt’ in 1971, tijdens baggerwerken bij Zeebrugge. Duikers zagen toen tientallen obussen en granaten op de zeebodem liggen, vlak voor de kust van Knokke-Heist. Hadden de baggeraars pas enkele jaren later hun werken uitgevoerd, dan hadden ze wellicht niets gevonden. Door de forse uitbreiding van de haven van Zeebrugge een jaar later, in 1972, werd de zeestroming immers omgelegd en kwam een dikke sliblaag op de Paardenmarkt en op het munitiestort te liggen.

De werkelijke omvang van de stortplaats kwam pas in de jaren 1980 aan het licht, dankzij magnetometrisch onderzoek – dat metalen verstopt onder de bodem kan opsporen. Op de zeekaart van de Belgische territoriale wateren verscheen prompt een ingekleurde vijfhoek met een oppervlakte van drie vierkante kilometer, waar een permanent visverbod geldt.

Internationaal probleem
De Belgische en Nederlandse munitiestortplaatsen zijn verre van uniek. Hoeveel er in totaal wereldwijd op de zeebodem liggen, is niet bekend. Maar dat het er veel zijn – ettelijke honderden – staat vast. Het Amerikaanse Center for Nonproliferation Studies (CNS) heeft 127 sites kunnen identificeren. Het gaat alleen om sites waar zeker ook chemische wapens liggen. Het totale aantal zal dus veel hoger liggen. De meeste munitie werd gedumpt vlak na Wereldoorlog I en II. Door de chaotische omstandigheden waarin dit vaak gebeurde, is documentatie schaars. Ook tijdens de Koude Oorlog dumpten de Amerikanen en de Russen grote hoeveelheden munitie en oorlogstuig in zee. Het CNS telt alleen al in de Noordzee en in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan meer dan tachtig munitiestortplaatsen. Enkele zwarte punten zijn het Skaggerak (in deze zeestraat tussen Denemarken en Noorwegen werden na WOII 45 schepen vol met munitie tot zinken gebracht), Beaufort’s Dyke (in de zee-engte tussen Ierland en Schotland ligt meer dan een miljoen ton oorlogsmateriaal) en de Duitse Bocht (bij de Noord-Friese eilanden werd op 16 verschillende locaties wapentuig gedumpt).

De onbereikbaarheid van de met zand en slib bedekte munitie enerzijds, en de grote risico’s verbonden aan het graven in deze zandbank anderzijds, maakten schattingen over de omvang en de samenstelling van de munitie die op de Paardenmarkt ligt te roesten moeilijk. De tot op vandaag gehanteerde cijfers zijn dan ook op drijfzand gebouwd.

De raming van een totaalhoeveelheid van 35.000 ton munitie berust integraal op één getuigenis, uit de tweede hand en ‘herverteld’ na ruim een halve eeuw. Daarin stelt voormalig directeur van de baggerfirma Decloedt dat gedurende zes maand a rato van 300 ton per dag werd gestort. De veronderstelling dat van deze munitie, een derde gifgas betreft, volgde dan weer indirect uit de verhouding in munitiegebruik op het eind van de oorlog door de Duitse artillerie en dus niet uit registraties bij de stortoperatie ter plaatse.

Nieuw speurwerk door dr. Luc Vandeweyer (Rijksarchief) en dr. Tine Missiaen (Universiteit Gent), brengt een heel andere waarheid aan het licht. Uit nooit eerder doorplozen dossiers van het Bestuur van het Zeewezen, van de Recuperatiedienst van het Belgisch Leger en van het kabinet van toenmalig Belgisch minister van oorlog Masson blijkt dat het bij het storten op de Paardenmarkt van achtergebleven munitie uitsluitend ging om gifgasgranaten. De gedumpte munitie op de Paardenmarkt bestaat dus hoogstwaarschijnlijk vrijwel volledig, in plaats van voor een derde deel, uit gifgasgranaten.

Tekenend hiervoor is dat het betreffende subdossier uit het archief van het Bestuur van het Zeewezen als titel meekreeg: “Immersion d’obuz à gaz asphyxiant”. Chemische munitie leverde immers het grootste gevaar op en kon niet, zoals bij conventionele munitie gebruikelijk was, in een kuil aan land gecontroleerd tot ontploffing worden gebracht; de kans dat dampen door de wind oncontroleerbaar zouden worden weggeblazen was immers te groot.

Zes maanden lang voer een baggerfirma dagelijks uit om munitie van het IJzerfront in zee te dumpen

Daarom scheidde de ‘Service de la Récupération’ van het Belgische leger na WOI de achtergebleven munitie systematisch in chemische en ‘gewone’ granaten, zo blijkt. De chemische munitie werd opzijgelegd om naar zee te worden afgevoerd. De conventionele munitie werd in de directe buurt aan land gecontroleerd tot ontploffing gebracht.

De dienst Hydrografie van het Bestuur der Zeewezen had de Paardenmarkt aangewezen als ideale stortplaats, vermits het een ‘banc absorbant’ betrof waarin de granaten zouden wegzinken en spoedig onder het slib zouden verdwijnen. Als gevolg hiervan vertrokken de dumpingschepen vanuit de haven van Zeebrugge. Over de precieze aantallen obussen begraven op de Paardenmarkt blijft de briefwisseling vaag. Zeker is dat een belangrijk deel van de achtergebleven chemische munitie, honderdduizenden gifgasgranaten voor het overgrote deel van Duitse origine, hier terecht is gekomen.

Gifgas

De BMM is, als onderdeel van het Belgisch Ministerie van de Noordzee, samen met het Ministerie voor Volksgezondheid en Leefmilieu verantwoordelijk voor de opvolging van het munitiestort op de Paardenmarkt. De slib- laag die sinds de uitbreiding van de haven van Zeebrugge in 1972 op de Paardenmarkt ligt, functioneert als een veiligheidsdichting bovenop de stortplaats. ‘De sliblaag is gemiddeld twee meter dik, maar die dikte varieert sterk van plaats tot plaats. Aan de kustzijde is ze op sommige plaatsen dikker dan vier meter. Maar vooral aan de noordwestelijke kant van de Paardenmarkt, waar nog erosie optreedt door het havenverkeer, is de sliblaag dun’, zegt Francken.

Volgens Tine Missiaen, geoloog aan de Universiteit Gent, creëert de sliblaag een zuurstofarm milieu als gevolg van de productie van methaangas door rottend organisch materiaal. ‘Daardoor roesten de metalen omhulsels van de munitie erg traag. De granaten die duikers in 1971 opdiepten, waren volgens de toenmalige rapporten in opmerkelijk goede staat’, aldus Missiaen, die tien jaar geleden een reeks akoestische bodemmetingen uitvoerde bij de Paardenmarkt. ‘Het is zeer aannemelijk dat de munitie ook op dit moment nog niet al te zwaar is aangetast’, merkt Frederic Francken op.

Wat als …?

Dat de gifgasgranaten onder de metersdikke sliblaag zullen doorroesten en hun toxische inhoud vrijgeven, is erg onwaarschijnlijk. Maar een gestrand schip zou wel voor problemen kunnen zorgen. Als dat tegen de granaten botst, kunnen die plotseling openbarsten.

In de Oosterschelde ligt TNT en witte fosfor

Om die reden geldt er al jaren een vis- en ankerverbod boven de Paardenmarkt. Toch wordt er soms nog stiekem gevist. ‘Tijdens ons onderzoek, tien jaar geleden, konden we duidelijk sporen ontwaren van vis- en sleepnetten op de bodem’, zegt Tine Missiaen. Als een visser een gifgasgranaat naar boven haalt, dan lopen in de eerste plaats hijzelf en zijn bemanning gevaar. Mosterdgas kan bij contact ernstige brandwonden veroorzaken, om maar te zwijgen van het ontploffingsgevaar.

Een aanvaring door een groot schip zou pas echt problematisch zijn. De Paardenmarkt ligt vlak bij een van de drukste havens van West-Europa, en op een boogscheut van de voornaamste scheepsroutes, pijpleidingen en gasterminals. ‘Op het eerste gezicht lijkt het risico dat grote schepen vastlopen op de Paardenmarkt, erg klein’, zegt Missiaen. ‘We verwachten dat schepen met een grote diepgang, zoals tankers en containerschepen, stranden vóór ze de munitiestortplaats kunnen bereiken.’

Toch zijn er de afgelopen decennia bij zwaar stormweer al schepen gestrand op de Belgische kust. Het meest recente ongeluk vond plaats in november 2001, toen een Duits containerschip vastliep op het strand van Blankenberge. De gevolgen van een botsing van een scheepsboeg met kisten volgestouwd met munitie, waarbij grote hoeveelheden toxische stoffen in één keer kunnen vrijkomen, zouden desastreus zijn voor het zeeleven en voor het kustgebied – inclusief het nabijgelegen natuurgebied het Zwin.

Tsunami

Wat gebeurt er eigenlijk als een gifgasgranaat openbarst – hetzij omdat hij is doorgeroest, hetzij omdat hij door een schip werd geramd? ‘Mosterdgas ziet er niet uit als een gas’, legt Missiaen uit. ‘In een granaat lijkt het op een stroperige vloeistof. Het wordt pas gasvormig na de explosie. Dat verkleint de kans op een snelle verspreiding in het zeewater, want het goedje zou direct naar de zeebodem zakken. Bovendien heerst er in de Noordzee een sterke zeestroming, waardoor de kans op verdunning groot is.’

De munitie mag dan bijna een eeuw oud zijn; het explosiegevaar is niet geweken. Missiaen: ‘Aangezien het grotendeels om munitie uit voorraden gaat, kunnen we aannemen dat het ontstekingsmechanisme niet op scherp staat. Toch is het niet uitgesloten dat relatief intacte granaten, gevuld met nog steeds actieve explosieven, na aanvaring met een schip zullen ontploffen.’

Dat oude munitie nog steeds gevaarlijk is, bleek in 2008, toen de Franse ontmijningsdienst op zee een mijn wilde laten exploderen. De Fransen wisten niet dat er zich vlak onder de zeemijn een vergeten munitiestort bevond – van het genre van de Paardenmarkt. De gecontroleerde ontploffing van de zeemijn werd onverwachts gevolgd door een tweede explosie, die veel krachtiger was dan de knal van de zeemijn en die zelfs een lokale mini-tsunami aan de Noord-Franse kust veroorzaakte.

Opruimen

Het huidige beleid voorziet in de regelmatige controle van het munitiestort op de Paardenmarkt. ‘Daarmee voldoet België aan de internationale afspraken inzake (oude) munitiestortplaatsen: niets aanraken, maar blijven controleren’, zegt Francken. Opruimen hoeft niet. België heeft weliswaar het internationale Chemisch Wapenverdrag ondertekend, dat sinds 1997 van kracht is. Maar dat verplicht alleen maar tot het saneren van stortplaatsen van chemische wapens tot en met de Tweede Wereldoorlog.

Welke bestemming de munitiestortplaats op de Paardenmarkt op lange termijn zal krijgen, staat nog niet vast. Een van de mogelijkheden is de zandbank ophogen zodat een kunstmatig eiland ontstaat. ‘Dat eiland zou een broedplaats kunnen worden voor zeevogels als sternen, een bedreigde soort aan onze kust, meeuwen en plevieren, en tegelijk een rustplaats voor zeehonden’, zegt Francken.

Toch zal zo’n transformatie tot een eiland – tot een offshore versie van het Zwin, zeg maar – het probleem van de gestorte munitie niet verhelpen. Missiaen: ‘We mogen niet uit het oog verliezen dat een dergelijke ophoging het probleem van lekkende munitie niet zal oplossen. Bijkomende controle zal daarom nog steeds nodig zijn.’ Waarom ruimen we de boel niet gewoon op? ‘Alle munitie bergen lijkt technisch misschien wel haalbaar, maar een schoonmaakoperatie is erg duur én riskant – zowel voor het personeel als voor het milieu’, zegt Missiaen. ‘Het risico dat ongecontroleerde hoeveelheden schadelijke stoffen in het milieu terechtkomen tijdens de bergingsoperatie, is zeer groot.’

Daarbij vergt zo’n grote operatie ook een aangepast transport en opslagmogelijkheid. ‘Eén van de grootste bekommernissen blijft de ontmanteling van de geborgen granaten.

De vernietiging van zoveel munitie vergt een zeer uitgebreide capaciteit. De ontmantelingsfabriek in Poelkapelle kan tien à vijftien granaten per dag aan. Op dit moment liggen nog ruim twintigduizend granaten te wachten op ontmanteling en dagelijks worden er nog granaten gevonden op akkers in de Westhoek.’

Het Gat van Zierikzee

Ook Nederland heeft zijn militaire vuilnisbelten op zee. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef het land neutraal, en daardoor moest er na de oorlog geen munitie of ander oorlogstuig worden opgeruimd. Maar tijdens Wereldoorlog II ontsnapte het land niet aan de Duitse pletwals. Na die oorlog wilde Nederland af van grote hoeveelheden munitie. Veel daarvan belandde in zee.

Rijkswaterstaat startte vorig jaar een procedure op om de scheepvaartroutes in de Noordzee verder van munitiestortplaatsen te leggen. Het gaat om twee grote munitiestorten, zo’n dertig à veertig kilometer uit de kust bij Hoek van Holland en bij IJmuiden. De maatregel kwam er omdat onderzoek heeft aangetoond dat de munitie op de zeebodem veel meer opeengehoopt ligt dan eerst werd gedacht.

Daardoor neemt niet het risico op een incident toe, maar wel het mogelijke effect. Het grootste Nederlandse munitiestort ligt echter veel dichter bij de kust, in het Gat van Zierikzee – een onderdeel van de Roompotgeul in de Oosterschelde. Hier, op vijftig meter diepte en slechts vijfhonderd meter van de kust, ligt naar schatting dertigduizend ton munitie uit Wereldoorlog II te roesten. Voor het grootste gedeelte gaat het om metalen omhulsels, maar negenduizend ton zou bestaan uit kruit en springstof (TNT). Van TNT is bekend dat het gentoxisch is – het verandert het DNA van vissen die ermee in contact komen. Bovendien bevat het kruit ook witte fosfor, een uitermate giftig goedje waarvan ook de afbraakproducten het milieu schaden.

Terwijl de Belgische Paardenmarkt wordt afgeschermd door een sliblaag, ligt de munitie in de Oosterschelde ‘bloot’: het risico op verontreiniging van het zeemilieu is er dan ook veel groter. De uiteindelijke milieu-impact van de vrijgekomen toxische stoffen hangt af van de snelheid waarmee de metalen omhulsels doorroesten en uiteenvallen.

De verwachting is dat dit niet snel zal gebeuren, en veel belangrijker, zeker niet op hetzelfde moment. Als de vrijgave van toxische stoffen plaatsvindt over een periode langer dan dertig jaar, zo staat in een rapport van Rijkswaterstaat uit 2001, zullen de risico’s op overschrijding van de milieunormen eerder klein zijn.

Dit is een update van een artikel dat verscheen in het juninummer 2013 van Eos.