In een grot in Israël zijn bierresten gevonden van liefst 13.000 jaar oud. Mogelijk dreef de benodigde tarwe en gerst de brouwers naar het boerenleven.
Ging de mens graan verbouwen om er brood van te bakken, of om er bier van te brouwen? Lange tijd gingen archeologen uit van het eerste. Maar de voorbije jaren hebben verschillende vondsten de discussie heropend. Resten van mouten en gisten (cruciale elementen in het brouwproces) doen immers vermoeden het niet de honger naar brood, maar de dorst naar bier was die van de mens een boer maakte.
Een team van Amerikaanse, Chinese en Israëlische archeologen heeft in een grot in Israël nu de oudste tot nu bekende restanten van een alcoholische drank ontdekt. Ze troffen ze aan in drie stenen vijzels van ongeveer 13.000 jaar oud. De vijzels – en het bier dat er ooit inzat – werden geproduceerd door de Natufiërs, een neolithisch volk dat al sedentair leefde (in min of meer vaste nederzettingen) duizenden jaren vóór de landbouw ontstond in het Midden-Oosten.
In de vijzels troffen de archeologen sporen aan van onder andere tarwe en gerst, die beide tekenen vertoonden van vermouting (het ontkiemen en vervolgens drogen van granen) en vergisting (het fermenteren). Beide processen zijn onlosmakelijk verbonden met de productie van bier.
Voor de Natufiërs was bier wellicht geen alledaagse drank (daarvoor kostte het teveel moeite) maar een onderdeel van belangrijke rituelen – een beetje zoals de miswijn in katholieke vieringen.
De ouderdom van het (voorlopig) oudste bier komt aardig in de buurt van het (voorlopig) oudste brood (14.000 jaar oud), dat eerder dit jaar werd gevonden en dat eveneens afkomstig was van de Natufiërs.