‘De jaren 1930 zijn geen precedent’

‘2024 is misschien het grootste verkiezingsjaar ooit’, zegt historicus Anton Jäger. De halve planeet gaat stemmen, een enorme electorale mobilisatie die volgt op een decennium van protesten. Zijn boek over hyperpolitiek kon dus op geen beter moment uitkomen. Wat is er volgens hem aan de hand?

Foto’s: Filip Claessens

Historicus en publicist Anton Jäger (30) merkte de voorbije jaren een verandering op in de politieke cultuur. In gesprekken met vrienden, leeftijdsgenoten en collega’s ging het vaak over het politiek engagement dat overal terug in de samenleving sloop. ‘Vooral mensen die de jaren 1990 en 2000 bewust hebben meegemaakt, merkten het verschil. Op werkborrels en familiefeesten ging het weer over politiek en dat was vroeger niet het geval’, zegt hij.

Anton Jäger

Anton Jäger studeerde geschiedenis aan de universiteiten van Essex en Cambridge, waar hij een doctoraat behaalde met een studie over het populisme in de Verenigde Staten. Vandaag is hij lector aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aan de KU Leuven en de University College in Oxford. Jäger publiceert in verschillende binnen- en buitenlandse media, en is columnist voor De Morgen.

Het zette u aan tot het schrijven van dit essay over hyperpolitiek?

‘Dat verdiende een meer wetenschappelijke analyse. En als je naar de cijfers kijkt en luistert naar wat politicologen zeggen, dan blijkt dat te kloppen. De laatste tien jaar is er een enorme stijging van protesten, in het Westen, maar ook wereldwijd. Sommige politicologen berekenden zelfs dat er in de hele geschiedenis nooit meer geprotesteerd is dan in het decennium na 2008. De indrukwekkende cijfers, die bijvoorbeeld ook The Economist aanhaalt, wijzen op een explosie aan protestactiviteiten in allerlei domeinen. Tegelijkertijd laat dit politieke engagement zich moeilijk vergelijken met wat we kennen uit de twintigste eeuw, toen het heel sterk geïnstitutionaliseerd was en verankerd in instituten en collectieve organisaties.’

‘We zien dus twee curves, waarvan de ene – de protesten en stemdeelname – de hoogte in schiet, terwijl de andere – de ledenorganisaties – aan een sterke daling bezig is. Partijen lopen leeg, vakbonden krijgen het steeds moeilijker en het religieuze engagement neemt zienderogen af. We zitten op de splitsing tussen die twee curves. Ik vroeg me af hoe we dit historisch kunnen verklaren, zonder ons blind te staren op het heden.’

De negentiende en de twintigste eeuw waren volgens u de eeuwen van massapolitiek, met een hoge graad van institutionalisering. Sinds de jaren 1990 gaat het hard: na een relatief korte apolitieke periode volgen sinds 2008 antipolitiek en hyperpolitiek elkaar snel op. Is die opdeling niet te simplistisch als je bijvoorbeeld naar de voorbije eeuw kijkt? Met de opkomst van het fascisme en nazisme, twee wereldoorlogen en meerdere economische crisissen is die toch verre van eenvormig?

‘We moeten zorgvuldig omgaan met het opdelen van de geschiedenis, en de vermelde crisissen zijn echt wel cruciaal. De negentiende eeuw is nog niet helemaal doordrongen van massapolitiek. Het stemrecht is nog exclusief, waardoor je eerst een politiek van notabelen krijgt. Pas met de acties, vooral aan de linkerzijde, voor de invoering van het algemeen stemrecht, ontstaat er zoiets als massapolitiek. Er volgt dan een woelige periode, tot in de jaren 1920 en 1930, die we associëren met het fascisme en die gekenmerkt wordt door polarisatie en geweld.

Na de Tweede Wereldoorlog komt er een kalmere, meer ingebedde versie van massapolitiek, waarbij eind jaren 1960 al de eerste tekenen van ontzuiling zichtbaar worden. Na de oliecrisis van 1973 zet zich een lange, seculiere daling van de massapolitiek in. Door de inflatie en de economische crisis van de jaren 1970 en 1980 verlaten de mensen de instituten, die tegelijkertijd financieel onder druk komen te staan. De postpolitiek dient zich dan al aan, maar die zal zich pas echt doorzetten in de jaren 1990 en 2000. Zo krijgen we een opdeling die niet al te flou is, maar toch steek houdt.’

‘Na de bankencrisis van 2008 komt de postpolitieke periode ten einde. De mensen worden opnieuw boos.’

Hoe zou u hyperpolitiek definiëren, vooral in verhouding met de antipolitiek die er in uw analyse aan voorafgaat?

‘Hyperpolitiek is een vorm van hernieuwde politieke actie die niet gepaard gaat met een herleving van instituties of organisaties. Protesten, politieke acties en de stembereidheid nemen toe, maar vinden plaats los van een duurzaam engagement in verenigingen. Dat is een aanzienlijk verschil met de periode van massapolitiek, toen de graad van politisering ook heel hoog was, maar ze wel institutioneel verankerd was.’

‘Antipolitiek heeft veel gemeen met hyperpolitiek, maar er blijft nog altijd een poging om te institutionaliseren. Veel van de populistische partijen uit de jaren 2010 beginnen als protestbewegingen: de Indignados, Occupy Wall Street of de Vaffanculo-dag (letterlijk ‘kust-mijn-gatdag’, een initiatief van komiek Beppe Grillo, red.) in Italië die tot de Vijfsterrenbeweging leidde. Na de protestgolf wordt een partij gesticht die aan de verkiezingen deelneemt, in de filosofie van ‘onze stem wordt niet vertegenwoordigd, dus doen we het zelf’. Bij hyperpolitieke protesten, zoals die van de gele hesjes in Frankrijk of Black Lives Matter, is die dimensie verdwenen. Er is geen plan meer om een partij op te richten en aan verkiezingen deel te nemen. Sommige protestbewegingen verdwijnen dan ook even snel als ze ontstaan. Deze radicalisering buiten de instituties gaat verder dan wat antipolitiek beoogt. Ik zou de opkomst van hyperpolitiek situeren rond het midden van het tweede decennium, 2016-2017, al is het moeilijk om een harde scheidingslijn te trekken. Ook voordien was er protest.’

Hoe verhoudt het in Europa schijnbaar alomtegenwoordige populisme zich tot de huidige trend van hyperpolitiek? En komt iemand in België in aanmerking? In Nederland heb je succesvolle populisten zoals Pim Fortuyn en nu Geert Wilders.

‘In mijn boek werk ik meer met de term antipolitiek dan met populisme, omdat dat laatste vooral in de media wordt gebruikt. Het is een beladen, polemische term die voor mijn wetenschappelijke analyse minder interessant is. Natuurlijk wordt het in een periode waarin partijen leeglopen en de gemeenschapszin verdampt, aanlokkelijk om politiek te bedrijven in naam van het ‘generieke volk’. In de jaren 1990 en 2000 zijn respectievelijk de Burgermanifesten van Verhofstadt en de oprichting van Vivant pogingen om een soort van Fortuyn-achtige politiek in België te introduceren. Maar dat bleek moeilijk omdat de particratie hier op een heel specifieke manier overeind blijft.’

‘Het Vlaams Belang is een redelijk typische ledenpartij, met lokale afdelingen die soms goed verankerd zijn. Naar buiten voert de partij vooral online campagne. Dat is een groot verschil met Geert Wilders, die geen partij heeft. Men kan geen lid worden van de PVV, Wilders heeft geen personeel en bepaalt zelf wie in het parlement zetelt. Het ontbreken van die structuur of van contacten met de ambtenarij was een enorm probleem bij de recente formatie in Nederland. Wilders is een goed voorbeeld van hyperpolitiek. De term populisme zegt wel iets over wat er gaande is, namelijk het centraal stellen van het concept eigen volk. Maar het verhult ook andere elementen, die eigenlijk veel opvallender zijn.’

In de postpolitieke periode, toen paars (kabinet met liberale en sociaaldemocratische partijen) aan de macht was, leek de tegenstelling links-rechts opgelost. Zien we nu een terugkeer van die breuklijn, en zo ja, hoe diep is die in de hyperpolitiek?

‘In de tijd van massapolitiek was die breuklijn heel leesbaar, links en rechts waren duidelijk geassocieerd met partijen en organisaties. Door de verwatering van de partijdemocratie is dat vandaag veel onduidelijker en diffuser. In België bestaat er nog altijd een linker- en een rechterkiesblok, die redelijk constant blijven. Daarbinnen ontstaat er wel een grote volatiliteit, met onvoorspelbaar kiesgedrag. Dat is volgens mij het lot van de links-rechtstweedeling in de 21ste eeuw.’

‘In andere Europese landen is het klassieke partijlandschap ingestort. Italië bevindt zich in een staat van ontbinding. Links-rechtstegenstellingen spelen er niet meer, iedereen reageert heel onvoorspelbaar. In Frankrijk symboliseert Macron de instorting van de particratie en de diffusere lijn tussen links en rechts. Tegelijkertijd zijn er in de samenleving nog andere breuklijnen die er toe doen, zoals hoog- versus laagopgeleid, ruraal versus stedelijk, vrouw versus man, een kloof tussen de generaties, …’

U schrijft dat rechts er vandaag beter in slaagt om zich te organiseren.

‘Voor rechtse partijen ligt de lat lager. Ze zijn niet uit op grote sociale veranderingen, die handenvol geld kosten en hogere belastingen vergen. En dus kan Wilders gewoon beweren dat zijn programma niet veel kost en dat hij voor besparingen is. Hij moet geen rekening houden met een georganiseerde achterban. Daarnaast is een partij als het Vlaams Belang er wel in geslaagd om een soort van rechts middenveld op te bouwen. Terwijl overal de socialistische volkshuizen de deuren sluiten, maken ze er in Ninove een Vlaams huis van. De rode stoelen gaan eruit en er komt een flamingantische kaartclub. Ik denk dat het Vlaams Belang dat heel bewust doet.’

Keert met de Brexit en met de onvoorspelbare en chaotische politiek van figuren als Trump, Bolsonaro en Orbán het spook van de jaren 1930 terug? Het is een clichévraag, maar misschien blijft de vergelijking relevant?

‘Het is een moeilijk debat. Ik wil de huidige toestand niet bagatelliseren noch ontkennen dat er nare zaken gebeuren. Logisch dat men blijft waarschuwen, maar het staat een goede analyse in de weg. De verschillen zijn groot. In de jaren 1930 was het fascisme heel strak georganiseerd. De nazi’s beschikten over een middenveld, met kaart- en leesclubs, wandelverenigingen tot en met paramilitaire groeperingen. Soms namen ze apolitieke verenigingen over, in andere gevallen kopieerden ze socialistische initiatieven. Het beste voorbeeld is de SS, een soort van extreemrechtse middenveldorganisatie die de staat is gaan koloniseren. Die dimensie ontbreekt vandaag volledig.’

‘Een ander verschil: in de jaren 1930 richtte rechts zijn blik vooral buiten het eigen territorium. De objectieven waren militair. ‘Wij gaan Polen inlijven’ of ‘We gaan Rusland en Ethiopië binnenvallen’. De grote obsessie van rechts in de 21ste eeuw is het idee dat er een muur rond Europa moet komen. Verschansing in plaats van expansie. Dat is een compleet ander narratief. De jaren 1930 zijn geen precedent. Permanent vergelijken helpt ons niet om te begrijpen wat er werkelijk aan de hand is.’

Hoe ziet u de nabije toekomst? Waagt u zich aan voorspellingen?

‘Ik zou mezelf geen optimist noemen. Voorspellingen in sociale wetenschappen zijn hachelijk omdat er geen harde data zijn. Sommige economen pretenderen die wel te hebben en ze durven voorspellingen te doen, maar even vaak zitten ze er grandioos naast. Op basis van historische kennis kunnen we voorzichtig aftasten wat de mogelijkheden zijn. Zelf wil ik voluntaristisch blijven. Voorspellen betekent ook ergens de controle loslaten, en ik wil nog geloven dat we op politiek vlak controle kunnen hebben.’

‘Er zijn in het verleden nog periodes van gebrekkige organisatie of zonder al te sterke instituties geweest. De katholieke kerk was in de achttiende eeuw niet de strak geleide populaire kerk die het in de twintigste eeuw was. Ze heeft zich in de negentiende eeuw als reactie op het socialisme tot een volkse kerk omgevormd. In de geschiedenis wisselen rustige periodes met een hoge organisatiegraad af met periodes met veel rellen en protesten. Hoe het nu verloopt is een open vraag. Het verschil met andere tijden is misschien dat er nu veel meer exitopties zijn, met allerlei alternatieven voor politieke of sociale actie. Als mensen kiezen voor een rijk leven waarin consumptie centraal staat, dan daalt de politieke interesse. Maar ik denk niet dat het onomkeerbaar is. We mogen niet deterministisch denken.’

Tot slot: u noemt zichzelf een ideeënhistoricus. Klinkt goed, maar werkt deze vorm van geschiedschrijving niet beperkend?

‘Ideeën zwengelen de geschiedenis niet aan. Ik vergelijk ideeën met de gps in je auto. Die geeft de mogelijke richtingen aan. De economische en sociale veranderingen in de geschiedenis zijn de motor en het stuur van de auto. Ze zetten hem in gang en drijven hem vooruit. Maar de bestuurder moet op een gegeven moment wel een keuze maken in waar hij of zij naartoe gaat. En daar heb je een kompas voor nodig. Het is voer voor methodologische debatten onder historici. Ideeëngeschiedenis is belangrijk en gaat niet over onbenullige zaken, maar we mogen ideeën ook niet reduceren tot de kern van historische verandering.’

Hyperpolitiek. Extreme politisering zonder politieke gevolgen, Anton Jäger. Athenaeum