De coronapandemie doet onze samenleving op haar grondvesten daveren. Een terugblik in de geschiedenis kan ons meer leren over de sociale impact van een pandemie op lange termijn, bijvoorbeeld de builenpest die zich in de middeleeuwen vanuit China tot in Scandinavië verspreidde.
Dat pandemieën het leven grondig door elkaar schudden, weten we uit eerste hand. Maar wat is hun precieze langetermijnimpact? Kan een pandemie diepe processen van transformatie in gang zetten? Aangezien grote gezondheidscrisissen in de recente geschiedenis van Europa zeldzaam zijn, is er in het recente verleden vrij weinig om mee te vergelijken.
De zwarte dood is de eerste epidemie in de geschiedenis waarvoor we over voldoende bronnen beschikken om de langetermijnimpact op de samenleving goed te kunnen bestuderen, ook al heerst er onder historici heel wat onenigheid over wat we daaruit precies kunnen concluderen.
Van China tot Scandinavië
In het jaar 1331 decimeerde een mysterieuze ziekte de inwoners van de huidige Hebei-provincie in Noord-Oost-China. Volgens sommige bronnen zou ze tot 90 procent van de bevolking getroffen hebben. Vermoedelijk ging het om de eerste uitbraak van de builenpest in eeuwen. Het was een gruwelijke en dodelijke ziekte die veroorzaakt wordt door de pestbacterie (Yersinia pestis) en werd verspreid door vlooien op knaagdieren.
Vanuit Noordoost-China zou de pest zich langzaam verspreiden over het Euraziatisch continent. Doorheen de 14de eeuw hield ze lelijk huis in grote delen van China. Samen met oorlogvoering droeg de epidemie bij tot een periode van duisternis en achteruitgang. Aan het einde van de 14de eeuw was de Chinese bevolking gehalveerd in vergelijking met twee eeuwen eerder.
Van rijk tot arm, iedereen kon onverwacht aan de pest ten prooi vallen. Toch liep niet iedereen evenveel risico om onder epidemieën te lijden
De verspreiding beperkte zich niet tot China. Via de karavaanroutes bereikte de pestbacterie in 1346 de Krim. Daar barstte ze los te midden van de Mongoolse belegering van Caffa, een Genuese havenstad aan de Zwarte Zee. Vanuit Caffa reisde de bacterie mee per schip naar de Middellandse Zeeregio.
In de zomer van 1348 werd Italië getroffen, in 1349 bereikte de pest Engeland en de Nederlanden, en in 1350 vielen ook de Scandinavische en Baltische landen ten prooi aan de ziekte. Bij die eerste pestgolf zou een derde en volgens sommigen zelfs twee derde van de Europese bevolking het leven gelaten hebben. Bovendien bleef de ziekte geregeld weer opduiken.
Niet allemaal even gelijk
Dat iedereen gelijk is voor de dood is een boutade zo oud als de straat. Ook in de pre-industriële periode was het een vaak herhaalde leuze die je terugvindt in de literatuur en de schilderkunst. Processies met personen van alle rangen en standen worden afgebeeld in het zog van de man met de zeis. Van rijk tot arm, iedereen kon onverwacht aan de pest ten prooi vallen.
Toch liep niet iedereen evenveel risico om onder epidemieën te lijden. Omgevingsfactoren speelden een grote rol. Stedelingen hadden meer kans om ziek te worden dan inwoners van het platteland. En wie een buitenhuis of lusthof op het platteland had om zich op terug te trekken in tijden van ziekte, maakte daarvan handig gebruik.
In de Decamerone, een verhalenbundel geschreven door de Florentijn Giovanni Boccaccio net na de uitbraak van 1348, ontvluchten tien jongelingen uit de hogere sociale klasse bijvoorbeeld de pest in Florence door zich te isoleren in een villa in de heuvels rond de stad.
De uitzonderlijk hoge mortaliteit in Europa zou bijgedragen hebben tot een grotere opbouw van menselijk kapitaal, productiviteit en economische vooruitgang
Ook in de steden was niet iedereen gelijk. Onderzoek toont aan dat in 16de- en 17de-eeuwse steden als Londen of Milaan de inwoners van de rijkste wijken beduidend minder kans hadden om te overlijden aan de pest. Armere wijken waren dichter bevolkt, de inwoners leefden er dichter in de buurt van besmettingshaarden en ze kenden minder gunstige hygiënische omstandigheden.
Economische zegen
Wat waren de gevolgen van de pest voor de economische en sociale ontwikkeling van Europa in de eeuwen nadien? De enorme schok die de zwarte dood van 1347-‘50 veroorzaakte, had volgens een aantal historici een diepgaand effect op de Europese geschiedenis.
Volgens sommigen zou de uitzonderlijk hoge mortaliteit in Europa geleid hebben tot een verlaging van het arbeidsaanbod, en een hoger inkomen per hoofd van de bevolking. Dit zou op termijn bijgedragen hebben tot een grotere opbouw van menselijk kapitaal, productiviteit en economische vooruitgang.
Andere regio's in de wereld waar dergelijke mortaliteitscrises minder meedogenloos hadden toegeslagen, zouden daarentegen vastgezeten hebben in een cyclus van overbevolking en armoede die hen niet op het pad richting moderne economische groei plaatsten. Paradoxaal genoeg zou volgens die opvatting de zwarte dood aan de basis gelegen hebben van het globale economische succes van West-Europa op lange termijn.
Moeten we epidemieën dan op lange termijn als een potentiële economische zegen in plaats van een vloek beschouwen? De debatten over de impact van de zwarte dood zijn nog lang niet beslecht. Er zijn redenen om aan te nemen dat de gevolgen niet altijd even positief waren.
De pest trof de Egyptische landbouw zo zwaar dat het hele systeem – gebaseerd op intensieve irrigatie – door ontvolking op het platteland in elkaar stortte. De Egyptische economie zou zich gedurende eeuwen niet meer herstellen. Ook in Spanje, waar de bevolkingsdichtheid laag was, had de zwarte dood niet het veronderstelde gunstige effect: volgens recente schattingen kreeg het welvaartsniveau er een dermate zware klap dat het welvaartsniveau van vóór de 1348 er pas in de 19de eeuw weer geëvenaard werd.
De 17de-eeuwse pestgolven die Noord-Italië troffen, speelden een belangrijke rol in de verschuiving van het economische zwaartepunt van Europa: weg van het zuiden, richting het noorden
Het is goed mogelijk dat de pest in dichtbevolkte gebieden een positief effect ressorteerde, maar in andere economische contexten, zoals die van Egypte of Spanje, kon het resultaat ook helemaal anders uitdraaien. Ook het bewijsmateriaal over andere uitbraken van de builenpest noopt tot voorzichtigheid. De ziekten die het Romeinse Rijk plaagden, droegen vermoedelijk bij tot zijn ondergang. De Antonijnse en Cypriaanse pestgolven uit de 2de en 3de eeuw hadden ingrijpende negatieve gevolgen voor de economie, en zetten het hele Rijk onder immense druk.
De Justiniaanse pest in de 6de eeuw is de eerste die met zekerheid door Yersinia pestis veroorzaakt werd. Hij was vermoedelijk doorslaggevend in het verhinderen van de wederopbouw van het West-Romeinse Rijk, en lag mee aan de basis van de 'duistere eeuwen' die grote delen van Europa vervolgens zouden treffen.
Ook in latere tijden zou de pest vaker negatieve dan positieve economische gevolgen hebben. Ook de 17de-eeuwse pestgolven die Noord-Italië troffen, speelden volgens velen een belangrijke rol in de verschuiving van het economische zwaartepunt van Europa: weg van het zuiden, richting het noorden.Mortaliteitscrisissen speelden dus zeker niet altijd een ‘gunstige’ rol.
De gouden eeuw van de arbeider
Hoe zat het met de sociale gevolgen van de zwarte dood? De historicus Walter Scheidel bestempelde de pest als een van de weinige ‘grote gelijkmakers’ uit de geschiedenis. Uit onderzoek naar de geschiedenis van ongelijkheid blijkt dat een bijna eindeloze reeks aan factoren de ongelijkheid tussen arm en rijk hielp te groeien, maar slechts weinig instrumenten effectief waren in de vermindering ervan.
Lagere bevolkingsdruk, hogere lonen en goedkoper vastgoed zouden bijgedragen hebben tot de vermindering van de inkomens- en vermogensverschillen in Europa
Scheidel onderbouwde zijn bewering voornamelijk met bewijsmateriaal uit de late oudheid en uit Europa in de eeuwen na de zwarte dood. In beide gevallen veroorzaakte de grote bevolkingsterugval door ziekte een afname van de ongelijkheid op de lange termijn.
Wat veroorzaakte dat effect? De drastische vermindering van het aantal arbeidskrachten zou arbeid schaars gemaakt hebben en dus de relatieve waarde ervan de hoogte in gejaagd hebben. De chroniqueur van de kathedraalabdij van Rochester liet bijvoorbeeld na de zwarte dood optekenen dat ‘er zulk tekort aan arbeiders is dat de nederigen hun neus optrekken voor tewerkstelling, en maar nauwelijks bewogen kunnen worden om de verhevenen te dienen voor driedubbele lonen’.
Lagere bevolkingsdruk, hogere lonen en goedkoper vastgoed zouden samen bijgedragen hebben tot de vermindering van de inkomens- en vermogensverschillen onder de Europese bevolking. De schaarse beschikbare schattingen van de evolutie van ongelijkheid in Europa tonen inderdaad een daling in de late 14de en 15de eeuw. Dat lage niveau van ongelijkheid – ‘de gouden eeuw van de arbeider’ – zou in Italië een eeuw aanhouden. Vanaf de 16de eeuw werd ze bijna overal in Europa, inclusief de Nederlanden, eerder gevolgd door een aangehouden stijging van inkomensverschillen tot in de 19de eeuw.
Volgens sommige historici creëerde de pest ook nieuwe mogelijkheden voor vrouwen op de arbeidsmarkt. Het tekort aan arbeidskrachten veroorzaakte een toegenomen vraag naar vrouwenarbeid, en verkleinde de kloof in arbeidsmarktparticipatie en verloning tussen man en vrouw.
Tweede horigheid
Zijn het dan vooral de rijken die de gevolgen van een epidemie op de lange termijn moeten vrezen? Die conclusie zou weer te kort door de bocht gaan. Recent onderzoek heeft aangetoond dat een stijging van de levensstandaard voor de lagere bevolkingsklassen zeker niet overal binnen de mogelijkheden lag. Overheden stonden onder zware druk om wetgeving in te voeren die de verhoging van lonen na de pest moest vermijden.
In heel Europa voerden overheden wetten uit 'tegen de arbeiders', die waren bedoeld om hun mobiliteit, stakingsrecht, of eis tot hogere lonen te verbieden. Door de onderhandelingspositie van de arbeiders tegenover grondbezitters en werkgevers te verzwakken, was het zelfs mogelijk dat op heel wat plaatsen de koopkracht daalde in plaats van steeg.
Vermoedelijk had dergelijk beleid niet overal evenveel kans op slagen. Op de meeste plaatsen ging de koopkracht er vanaf het einde van de 14de eeuw toch op vooruit. Niet overal had de pest hetzelfde effect. Vooral in gebieden met al uitgesproken politieke ongelijkheden kon de pest de bestaande ongelijkheden nog vergroten, bijvoorbeeld tussen een kleine adellijke klasse aan grootgrondbezitters en de boeren die op hun gronden werkten.
Het verleden biedt geen rechtstreekse lessen voor het beleid vandaag, en historici zijn geen toekomstvoorspellers
In grote delen van Oost-Europa had de wetgeving die na de Zwarte Dood bedoeld was om de onderhandelingspositie van werknemers te ondermijnen bijvoorbeeld wel een langdurig effect. Ze luidde het begin in van een nieuwe periode van slavernij, de zogenoemde 'tweede horigheid’. Boeren werden er onvrij, gebonden aan het land, veroordeeld tot werken voor de heren.
Ook de stelling dat de arbeidsmarkt opener werd voor vrouwen blijkt niet eenduidig bevestigd te worden door nader historisch onderzoek. In sommige regio's en bedrijfstakken gaf de situatie na de zwarte dood mogelijk zelfs een impuls tot striktere afsluiting van de arbeidsmarkt. De pest was dus zeker niet altijd de grote gelijkmaker. Of het dat werd, was afhankelijk van een bittere politieke strijd die in de decennia na 1348 uitgevochten werd.
Waren andere epidemieën wel grote gelijkmakers? Het bewijs om die stelling te onderbouwen is dun. Latere uitbraken van de pest doorheen de 15de, 16de en 17de eeuw hadden in ieder geval geen gelijkmakend effect. Erfrechtelijke regels en aanpassingen aan de arbeidsmarkt ingevoerd na de onverwachte schok van de zwarte dood verhinderden een grootschalige herverdeling.
Over de andere grote epidemiegolven, zoals die in de late oudheid en de Spaanse griep is er minder eensgezindheid. De Justiniaanse pest bracht meer gelijkheid met zich, maar ook de desintegratie van het Romeinse Rijk. En het is niet eenvoudig om de fundamentele oorzaak van de ongelijkheidsdaling te onderscheiden.
De Spaanse griep kwam wel tegelijk met de eerste stappen naar de sociale welvaartsstaat in West-Europa, maar met een wereldoorlog vlak voor de epidemie en een wereldwijde economische repressie tien jaar later, is het ook hier bijna onmogelijk om een simpele oorzaak-gevolgrelatie te ontwaren.
Maatschappelijke context
Het verleden biedt geen rechtstreekse lessen voor het beleid vandaag, en historici zijn geen toekomstvoorspellers. Een blik op de geschiedenis kan wel het perspectief op het heden verruimen. Algemene wetmatigheden over de gevolgen van epidemieën leren het verleden ons niet. Wat ze wel aantonen, is de rol van de maatschappelijke context in het bepalen van de gevolgen.
Of epidemieën een reset konden veroorzaken, met gunstige sociale en economische effecten op lange termijn, of net een totale desintegratie van het sociaaleconomisch weefsel, hing tot op zekere hoogte af van de intensiteit van de crisis.
Net zo belangrijk, of misschien nog belangrijker, was de maatschappelijke context. Uit de studie van de zwarte dood en andere mortaliteitscrisissen in het verleden blijkt dat het gevoerde beleid, de organisatie van de economie en de verdeling van de rijkdom cruciaal waren voor de gevolgen van de crisis. Terwijl de intensiteit van een epidemie zelf heel moeilijk te controleren valt, hebben we die maatschappelijke factoren wel voor een deel in de hand.
Laat dat misschien de voornaamste les zijn die uit de historische studie van grote gezondheidscrisissen te trekken valt. De sociale en economische impact van toekomstige epidemieën wordt in grote mate bepaald door de manier waarop we onze huidige samenleving vormgeven.