In tegenstelling tot de laatste Ardense dieren is er van de Vlaamse wolf geen opgezet exemplaar bekend, geen huid of schedel. Of toch wel?
Het STAM, het Gentse Stadsmuseum, is haast even oud als de stad zelf. Akkoord, ietwat overdreven, maar de oudste voorloper van het museum opende de deuren toch reeds in 1833. Dergelijk instituut is oud genoeg om af en toe versteld te staan van zijn eigen geschiedenis. Zo steken in het depot voorwerpen waarvan het bestaan in de loop van de tijd vergeten raakte. En wanneer die herontdekt worden, moet men proberen te achterhalen waar ze vandaan komen, en hoe ze ooit in de collectie belandden. Soms is het zelfs niet eens duidelijk wat de vondsten precies voorstellen.
Bij het recente grootschalig herverpakken van stukken uit het depot opende een verbaasde medewerker van het STAM een doos met een gemummificeerde dierenpoot. Er zaten nog klauwen aan het zwarte, gedroogde vel en het zag er dus wat griezelig uit. Een vondstkaartje ontbrak maar een zoektocht in de archieven van het museum toonde aan dat er ooit een ‘poot van een luipaard’ was ingeschreven. Dat gebeurde reeds in 1848, toen het museum nog maar enkele jaren bestond. Was de herontdekte poot het stuk uit de 19de eeuw? En waar kwam dat stuk van een exotisch roofdier dan vandaan?
Er werd besloten een zo breed mogelijk onderzoek op te zetten. De eerste vraag was natuurlijk de aard van het beestje. Was de luipaard wel een luipaard? Een röntgenfoto van de poot sloot uit dat het om een geknutselde vervalsing ging, wat je wel eens hebt met opgezette dieren, of stukken daarvan. Alle botjes zitten op hun plaats en ze lijken samen sterk op de rechter voorpoot van een hond of een wolf. De grootte doet aan een wild dier denken hoewel er natuurlijk ook wel flink uit de kluiten gewassen hondenrassen zijn. Genetisch onderzoek was dus aangewezen en dat toonde aan dat er bij de voorouders van de poot inderdaad wolven zaten. Wellicht alleen maar wolven, alhoewel een kruising met een flinke hond nooit uit te sluiten is. Genetisch is er in elk geval een duidelijke verwantschap met soortgenoten uit het zuiden van Europa. De poot van een luipaard was dus de poot van een wolf.
In 1847 werd in Gent de immense collectie van Pierre Joseph Versturme-Roegiers geveild. Deze verzamelaar van prenten, boeken, munten, wetenschappelijke instrumenten en nog veel meer, was kort daarvoor overleden en de verkoop van zijn levenswerk kreeg aandacht van Londen tot Parijs. Hij was rijk, breed geïnteresseerd, en had de tijd gevonden een zeer gevarieerde verzameling uit te bouwen. In de veilingcatalogus werd een stuk beschreven als ‘de poot van een leeuw of een tijger’. Via omwegen kwam het terecht in de prille verzameling van het eerste Gentse stadsmuseum. Niet als ‘leeuw of tijger’ maar als luipaard werd het ingeschreven, maar die verwarring doet er verder weinig toe. Het ging om de poot van een wolf, en wel de poot die nu nog in het STAM bewaard wordt. Toeval kan het immers niet zijn. De verkoop van een poot in 1847 en het opduiken van een gelijkend stuk in de collectie van het museum een jaar daarna, dat schept een band. Maar de vraag blijft natuurlijk waar meneer Versturme-Roegiers de poot vandaan heeft gehaald.
Er is een merkwaardig toeval. Zowel in de veilingcatalogus als in de oudste inventaris van het museum staat vermeld dat de poot ooit genageld was aan de poort van het Gentse Gravensteen. Dat betekent dat het stuk ooit als trofee, als bewijsstuk, heeft gediend voor de inspanningen van de overheid om wilde dieren uit te roeien. Er werden vroeger immers premies uitgereikt aan wie een roofdier doodde en men kreeg dat geld in ruil voor het tonen van een deel van het slachtoffer. Bij een wolf volstond een rechter voorpoot want die kon niet verward worden met de andere poten van het dier. Meermaals vergoed worden voor dezelfde prooi was dus geen optie.
Als teken van het succes van de verdelgingscampagnes toonde men het bewijsmateriaal op een druk bezochte plaats, bij voorkeur op de plek waar de premies werden uitgereikt. Voor het noorden van de huidige provincie Oost-Vlaanderen was dat het oude Gravensteen, ooit het huis van de graven van Vlaanderen maar in latere tijden de zetel van het toenmalige gerecht. Dat de poot uit het STAM nu net een rechter voorpoot is, kan dus nauwelijks toeval zijn. Een opvallende beschadiging in het midden van de poot geeft trouwens aan dat die ooit ergens tegenaan genageld was.
In het rechtsgebied van het oude Gentse Steen zijn premies voor gedode wolven uitbetaald tot in 1736, voor een dier gedood in Knesselare. Dat is meer dan een eeuw voor een poot opduikt in de verkoop van de erfenis van meneer Versturme-Roegiers. En dat vormt een probleem: is het stuk werkelijk minstens een eeuw ouder dan de veilingdatum? Of is het toch geen Vlaamse wolf? Verzamelaars hadden natuurlijk vele contacten maar in de veilingcatalogus staat nadrukkelijk dat de poot van de poort van het Steen kwam. Bleven dergelijke trofeeën dan zo lang hangen zonder compleet te vergaan door ongedierte en weersomstandigheden? Of werd dit uitgedroogde bewijsmateriaal soms in een of ander gerechtelijk depot bewaard?
Historische gegevens zijn niet het enige bewijsmateriaal voor de ouderdom van een museumstuk. Bij biologisch materiaal kan een radiokoolstofdatering uitkomst bieden. Hoe ouder een voorwerp is, hoe minder radioactieve koolstof het nog zal bevatten. En zo werd duidelijk dat het bij het Gentse stuk om een poot gaat waarvan de biologische eigenaar rond 1700 het leven liet. Rekening houdend met de foutenmarge op de datering kan de poot dus wel eens van de laatste wolf komen waarvoor ooit in het Gravensteen een premie is betaald.
Tijdens het onderzoek van het Gentse museumstuk kwamen er steeds meer berichten over nog levende wolven die onze richting uit gaan. Blijkbaar zijn ze vanuit het oosten onderweg om op sluikse wijze lang verloren gebieden opnieuw in te nemen. Vlaanderen hebben ze nog niet bereikt maar hopelijk zijn ze niet op wraak belust. Dat hun laatste voorouder in het Gentse stadsmuseum rust, vormt hopelijk geen probleem.