Boekinterview

‘Het onrecht gaat niet alleen over het verleden’

België en Nederland, twee kleine landen met een enorme overzeese schaduw. Met Congo en Revolusi schreef David Van Reybrouck hun koloniale geschiedenissen neer. Uit een verlangen om pijn erkenbaar te maken, en ook om te waarschuwen voor een nieuwe vorm van kolonisatie.

Beeld: Joris Casaer

Knijp je ogen een beetje dicht en tuur er van een afstandje naar, en je ziet hoe de naoorlogse gebeurtenissen in Indonesië een vroege aanzet vormen voor de onafhankelijkheid van Congo. Na jarenlange inspanningen konden Soekarno, Mohammed Hatta, Soetan Sjahrir en talloze andere Indonesische vrijheidsstrijders een dominosteen omstoten die wereldwijd gevolgen zou hebben, ook in Afrika.

Voor David Van Reybrouck werkte de link aanvankelijk in de omgekeerde richting. ‘Het eerste zaadje voor Revolusi ontsproot in Congo’, zegt de archeoloog. ‘Ik was in het provinciestadje Boma voor research en had een afspraak met een oud-bibliothecaris. Die vertelde me dat hij in een schuurtje nog driehonderd beschimmelde exemplaren had liggen van wat in de jaren 1950 deel vormde van een Vlaamse bibliotheek. Ik heb die boeken een voor een bekeken. Er zaten echt slechte dingen tussen. Uiteindelijk nam ik er wel twee mee: Aantekeningen uit het ondergrondse van Dostojevski, en een exemplaar van Multatuli’s Max Havelaar. Dat had ik nog niet gelezen. Ik ben eraan begonnen met zicht op de Congostroom.’

‘Toen Congo verscheen, bracht het boek me dikwijls naar Nederland voor lezingen. Vaak kreeg ik dan dezelfde vraag uit het publiek: waarom schrijft niemand eens over óns koloniale verleden? Ik heb Nederlandse collega-auteurs aangepord om dat te doen, maar niemand hapte toe. Het boek bleef ongeschreven, tot er een moment kwam waarop ik besefte dat er geen tijd meer te verliezen was. De getuigen die de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië 75 jaar geleden hadden meegemaakt, waren aan het verdwijnen. Toen ben ik gewoon zelf begonnen.’

Credit: Frank Ruiter

David Van Reybrouck

David Van Reybrouck (1971) is cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver. Hij studeerde archeologie en filosofie aan de universiteiten van Leuven en Cambridge, en promoveerde in Leiden. Naast toneelstukken, poëzie en proza beslaat zijn oeuvre diverse non-fictiewerken. Congo. Een geschiedenis (2010) werd meermaals bekroond, onder andere met de AKO Literatuurprijs. In 2013 verscheen zijn essay Tegen verkiezingen, nadat Van Reybrouck twee jaar eerder het G1000-project had opgericht, een platform dat burgers meer politieke inspraak wil verlenen. Zijn recentste werk is Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld (2020).

Intussen zijn we ruim vijf jaar verder. Revolusi verkoopt goed – het boek staat al maandenlang in de bestsellerlijstjes. Het bewijs dat de Nederlanders klaar zijn om de confrontatie met het koloniale verleden aan te gaan?

‘Bij de publicatie van Congo was België er in elk geval al langer klaar voor dan Nederland bij de verschijning van Revolusi. Dat verschil heeft een aantal oorzaken. In België is de Congolese diaspora bijvoorbeeld groter dan de Indonesische in Nederland. Maar het heeft vooral te maken met het onderwijs. Op de Nederlandse middelbare scholen is geschiedenis maar drie jaar een verplicht vak. En in die drie jaar krijgen leerlingen een zwaar geframed verhaal te slikken. Het is ronduit verbijsterend wat je tegenkomt als je er de handboeken over de Nederlandse geschiedenis op naslaat. Zelfs in recente uitgaves staan termen als tolerantie en democratie om de kolonisatie in Indonesië te beschrijven.’

‘Ik las over een onderzoek bij eerstejaarsstudenten van de lerarenopleiding geschiedenis. Hun kennis over het nationale verleden steunt eenzijdig op glorieverhalen: de economische roem van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de politieke grandeur van de grondwet van Johan Rudolf Thorbecke, de morele kracht van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dat de bakens zijn, heb je te maken met structurele zelfoverschatting.’

‘Het is ronduit verbijsterend wat je tegenkomt als je er de handboeken over de Nederlandse geschiedenis op naslaat’

De historische canon die de Utrechtse hoogleraar Frits van Oostrom in 2006 samenstelde, kreeg vorig jaar wel een flinke update.

‘Die oogt nu een stuk internationaler en koloniaal bewuster. Anton de Kom, de verzetsleider uit Suriname, is erin opgenomen. Maar je kunt met zo’n canon doen wat je wil, als de uren geschiedenis in het middelbaar onderwijs zo beperkt blijven, kom je alsnog niet ver.’

‘De kennis over het koloniale verleden is echt gering, hoor. Toen Revolusi verscheen, werd ik geïnterviewd door Matthijs van Nieuwkerk (tot vorig jaar de presentator van het praatprogramma De Wereld Draait Door, red.). Zelfs hij wist niet dat Nederland tussen 1926 en 1942 in Nieuw-Guinea een strafkamp had voor Indonesische nationalisten en communisten. Op het dieptepunt leefden daar elfhonderd mensen met nog eens duizend gezinsleden. Tientallen gevangenen stierven aan dysenterie, malaria en beriberi. Niemand weet daarvan. Het is niet te geloven.’

De kurk waarop Nederland drijft

Anders dan de Belgen in Congo leken de Nederlandse kolonisatoren zich – zeker in het begin – weinig bezig te houden met kerstening en de mission civilisatrice.

‘Aanvankelijk was het Nederland puur om de handel te doen. In de zeventiende eeuw was de Verenigde Oost-Indische Compagnie uit op specerijen: peper, nootmuskaat, kruidnagel. De Europese keuken was op dat moment veel kruidiger dan vandaag. Honderd jaar later veranderden de culinaire voorkeuren en waren de specerijen alweer veel minder in trek. De VOC begon zich dan toe te leggen op landbouwgewassen, voornamelijk theebladeren, koffiebonen en stengels suikerriet. Ook in de negentiende eeuw, nadat de VOC was opgeslokt in het staatsapparaat, bleef de economische drijfveer de grootste. Na de Franse tijd was Nederland weer onafhankelijk geworden, en Willem I ontpopte zich tot een echte koning-ondernemer. Op een bepaald punt viel een derde van de nationale inkomsten van het land toe te schrijven aan de exploitatie van Indonesië. Iets wat de koning trouwens met veel trots verkondigde in de Tweede Kamer. Hij zei: het gaat goed met ons land, want het gaat goed met Indië.’

‘Met Max Havelaar veranderde het een en ander aan de houding tegenover de kolonie. We zijn daar niet alleen om winst te maken, klonk het, de plaatselijke bevolking moet er ook iets aan hebben. In die periode is een hele generatie ambtenaren vertrokken naar Indonesië. Zelfs koningin Wilhelmina raakte doordrongen van die nieuwe ethische politiek. In haar troonrede in 1901 verkondigde ze dat Nederland een zedelijke roeping te vervullen had. Die nieuwe houding moest zich vooral laten blijken in aandacht voor onderwijs en gezondheidszorg. Kerstening is altijd minder aanwezig geweest. Er zijn wel missionarissen en zendelingen vertrokken, maar ze gingen vooral naar de verdere buitengewesten, waar de islam nog niet was doorgedrongen. In het hart van het koloniale gebied was er veel minder religieuze activiteit en bekeringsijver.’

Op 17 augustus 1945 riep Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië uit.

In 1945 verklaarde Indonesië zich onafhankelijk. De revolusi die daarop volgde, was woelig, met minstens evenveel oorlog als overleg. In het Nederlandse kamp kozen hardliners als Simon Spoor en Raymond Westerling voluit voor gewelddadige repressie, een tactiek waarvoor Nederland wereldwijd werd veroordeeld. Waarom hield het land zo krampachtig vast aan zijn overzeese gebied?

‘Indonesië was het eerste land na de Tweede Wereldoorlog dat de onafhankelijkheid uitriep. Het verraste vriend en vijand. Op dat moment valt het nog enigszins te begrijpen dat Nederland verbaasd was. Maar in 1946 werden de Filipijnen onafhankelijk van de Verenigde Staten, en een jaar later wierp India het Britse juk van zich af. Dan moet je als kolonisator wel beseffen dat een ander tijdperk is aangebroken. En toch hield Nederland hardnekkig vast aan zijn kolonie. Dat had voor een deel opnieuw te maken met economische noodzaak. Het moederland was compleet verwoest door de oorlog en de heropbouw moest worden gefinancierd. Indonesië moest opnieuw de kurk worden waarop Nederland dreef, net zoals in de eeuw daarvoor.’

‘Nederland was ook bijzonder gehecht aan zijn kolonie. Dat de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk meerdere grote kolonies hadden, dat kon je begrijpen. Maar dat een kleine natie als Nederland beschikte over wat vandaag het derde grootste land ter wereld is, dat was toch iets om trots op te zijn. En dat wáren de meeste Nederlanders ook. Een boer in Drenthe had vroeg of laat op school wel gehoord over de vulkanen op Java. Dat gebied, en daarmee ook die trots, loslaten was letterlijk ondenkbaar. De shock was vergelijkbaar met het gevoel dat door de Europese Unie zinderde toen Groot-Brittannië zes jaar geleden voor een brexit koos. Alleen was het voor Nederland nog heftiger. Na die onafhankelijkheidsverklaring duurde het nog vierenhalf jaar voor Nederland eindelijk de soevereiniteit overdroeg aan Indonesië.’

Een van de vroegste mijlpalen in de pasgeboren republiek was meteen een van de belangrijkste: de Conferentie van Bandung. In 1955 kwamen daar de politieke leiders van 29 landen uit Azië en Afrika samen.

‘Eerst zou Bandung een conventie worden van vijf landen. Maar op aansturen van Soekarno, de eerste president van de republiek Indonesië, werd het iets veel groters. De deelnemers spraken zich uit over hun gedeelde afkeer voor kolonialisme en rassendenken, en over hun vastberadenheid om vrede te bewaren. De Afro-Amerikaanse auteur Richard Wright, die er zelf bij was, had het over ‘de eerste poging in de geschiedenis van de mens om zich te organiseren als mens’. In zijn vaderland had hij gezien hoe de democratische principes waarop Amerika zich liet voorstaan kennelijk niet voor iedereen golden. En in Frankrijk, dat sinds de Franse Revolutie doordrongen was van liberté, egalité en fraternité, merkte hij dat dat ideaal niet opging voor de kolonies. Alleen in Bandung vond Wright een verlangen naar een universele gelijkwaardigheid.’

‘De EEG had niet alleen te maken met kolen en staal en vrede, het was ook een reactie op Bandung. De Europeanen waren bang voor de Afro-Aziatische dynamiek’

‘De spirit of Bandung verspreidde zich als een vlek over de wereld. Maar Europa en Amerika gingen ertegenin. De stichting van de Europese Economische Gemeenschap had niet alleen te maken met kolen en staal en vrede, het was ook een reactie op Bandung – de Europeanen waren bang voor de Afro-Aziatische dynamiek die kwam aangewaaid. En in Amerika beschouwden Malcolm X en Martin Luther King Bandung als een model waaraan de zwarte gemeenschap zich kon spiegelen. Maar ze werden vermoord voor ze hun plannen konden waarmaken. Het Westen heeft bijzonder hard op de geest van Bandung ingebeukt. En toch heeft het vuur van die beweging geen enkel continent ongemoeid gelaten.’

Vicepresident Mohammad Hatta spreekt in 1945 de menigte toe nadat de onafhankelijk van Indonesië is uitgeroepen.

Armoede van het activisme

Anders dan in Indonesië bleef de kolonisator in Congo achter de schermen nog lang aanwezig. Hoe verklaar je dat verschil?

‘België had gezien hoe het Nederland was vergaan met ‘zijn’ dekolonisatieoorlog, en besloot dat het daar in Congo niet in verwikkeld wilde raken. Door de onafhankelijkheid toe te kennen aan een land dat daar niet klaar voor was, kon het aan de touwtjes blijven trekken. Om een natie te besturen heb je politici, ambtenaren, ingenieurs, artsen, bankiers nodig. Die stonden klaar in Indonesië toen het onafhankelijk werd. In Congo anno 1960 was dat niet het geval. En dus moest elke minister zich laten bijstaan door een Europese – lees: Belgische – raadgever, bleven de legerofficieren nog gewoon Belgen, en de bedrijfsleiders ook. De dekolonisatie kwam erg laat en de onafhankelijkheid erg vroeg.’

Zestig jaar na de Congolese onafhankelijkheid volgde afgelopen zomer een brief van koning Filip aan president Félix Tshisekedi waarin hij zijn ‘diepste spijt’ betuigde voor het Belgische geweld en de wandaden begaan tijdens de koloniale periode. Een goede zet?

‘De Afrikaanse gemeenschap draagt bijzonder veel pijn met zich. Dat werd duidelijk toen leden in de nasleep van de moord op George Floyd op de Brusselse straten kwamen betogen en enkelen van hen rellen veroorzaakten. Het gaat erom dat je dat leed ziet, dat je het erkent. In die zin was de brief van de koning van groot belang, denk ik.’

Wat verwacht u van de parlementaire Congocommissie die op aansturen van Kamervoorzitter Patrick ­Dewael werd opgericht?

‘Ik verwacht daar veel van. Wellicht omdat ik met zoveel bewondering heb gekeken naar de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en verzoeningscommissie die in 1995 werd opgericht. Die was belangrijk voor de pacificatie van dat land. Voor mij toonde het werk van die commissie dat er wel degelijk manieren zijn om in het reine te komen met een bezwaard verleden. Dat is een oefening die België nog onvoldoende heeft gemaakt. De aanbevelingen van de Lumumbacommissie in de jaren 1990 zijn dode letter gebleven. Het is goed dat er nu een nieuwe commissie is.’

‘Ik had wel gehoopt dat de commissie zou worden opgevat zoals destijds in Zuid-Afrika. Daar was ze een zelfstandig orgaan, dat losstond van het parlement. Wouter De Vriendt (Kamerlid Ecolo-Groen, red.) neemt zijn taak als voorzitter van de commissie serieus, maar ik zou het straffer hebben gevonden als haar leden autonoom hadden kunnen opereren, bijvoorbeeld onder het gezag van een rechter van het Grondwettelijk Hof. Dan zou je publieke hoorzittingen kunnen organiseren waarin pakweg een 24-jarige Congolese vrouwelijke tandarts kan komen getuigen over wat het betekent om vandaag hoogopgeleid, vrouw en Belgisch-Congolees te zijn. Dat lijkt me zeer relevant.’

Is de Afrikaanse gemeenschap voldoende vertegenwoordigd in onze maatschappij?

‘Je ziet wel dat die zichtbaarheid groeit. Zeker sinds de eerste lockdown kijken we massaal Netflix. In Amerikaanse series zie je al langer dat er meer en meer wordt gestreefd naar representatie en Vlaamse productiehuizen lijken te volgen. Maar het mag niet alleen gaan over vertegenwoordiging. Met representatie geef je alleen nieuwe rechten aan de hoogstopgeleiden en meest getalenteerden in de diaspora. Een activisme dat alleen daar op hamert, is arm. Je moet niet alleen strijden voor symbolen, maar ook voor structuren. Het gaat dan over toegang tot huisvesting, de arbeids- en de huwelijksmarkt. Als je dat niet doet, ben je aan een ijdele oefening bezig.’

Strijden voor morgen

In de epiloog van Revolusi waarschuwt u voor een nieuw gevaar. Door de planeet te verwoesten, gedragen we ons als de kolonisator van toekomstige generaties, schrijft u.

‘We staan voor de grootste uitdaging in decennia, misschien zelfs in eeuwen: de klimaatverandering. We moeten ons bewust worden van het gevaar dat ons boven het hoofd hangt. Ik hoop dat de Black Lives Matter-beweging en soortgelijke groeperingen zien dat het onrecht waartegen ze strijden verder gaat dan het verleden en het heden. Dat is nu nog niet het geval. Het heeft mij enorm gefrustreerd om bij de grote klimaatbetogingen in 2019 zo weinig jongeren van kleur te zien. Kort daarvoor werkte ik met Mohamed El Bachiri aan het boekje De odyssee van Mohamed. Ik vroeg hem – een Molenbekenaar – waarom zo weinig Marokkanen bezig zijn met het klimaat. Hij antwoordde dat hun innerlijke klimaat zoveel aandacht vraagt dat er geen tijd overblijft om ook nog naar het externe klimaat te gaan kijken. Ik vrees dat hij gelijk heeft.’

‘De aardopwarming kan een zorg worden van iedereen, maar dan moeten we wel de rangen sluiten. Zolang we onderling verdeeld blijven over het koloniale verleden kunnen we niet eensgezind strijden tegen de kolonisatie van de toekomst. We zijn heel erg bezig met het geweld dat de mens zijn medemens heeft aangedaan, en zeer weinig met het geweld dat de mens de wereld aandoet. Dat is nu aan het gebeuren, en het dreigt morgen ook te gebeuren. Als archeoloog ben ik het gewend om ver achteruit te kijken. Ik ben dat beu. Het is tijd om ver vooruit te kijken.’ 

Dit artikel verscheen ook in de special Kolonialisme en verzet.