De notaris is het onderwerp van een woelig debat. Terwijl zijn ereloon stijgt, daalt zijn populariteit. Minder centen door meer concurrentie, klinkt het onder politici. De geschiedenis leert ons dat dit nog niet zo’n gek idee is.
Foto: Falco Van Der Schueren, Universiteitsbibliotheek Gent, BHSL.HS.2304
Bijna iedereen heeft wel eens een notaris nodig. Wie een woning koopt, kan er zelfs gewoon niet omheen. Al moet die daarvoor diep in de buidel tasten. Een notaris ontvangt iedere maand al snel 60.000 euro. Het grootste deel daarvan gaat als belasting naar de overheid. Wat overblijft, is het wettelijk vastgelegde ereloon. Vergeleken met onze buurlanden ligt dat hier vrij hoog: gemiddeld 2,2% van de aankoopprijs. Die hoge erelonen zijn steeds moeilijker te verantwoorden. En dat leidt tot politieke discussie.
Meningen over de meerwaarde van notarissen voor onze samenleving verschillen sterk. Zo pleiten de socialisten er al langer voor om het notariaat af te schaffen. De christendemocraten klinken gematigder en benadrukken het belang van de notaris. Volgens hen kan een tariefhervorming het ereloon drukken. Aan liberale zijde leeft dezelfde overtuiging. Maar hoe kunnen die tarieven dan zakken? Door meer concurrentie met andere marktspelers, suggereert het Prijzenobservatorium. In opdracht van de federale overheidsdienst Economie waakt die instelling over de consumptieprijzen en dus ook over de notariskosten.
Een juridische vrije markt
Biedt meer concurrentie de oplossing? Levert een juridische vrije markt voordelen op voor de consument? Historisch onderzoek toont aan van wel. Dat een notaris moet concurreren met andere marktspelers die dezelfde bevoegdheden hebben, is niet nieuw. In Henegouwen was dat al zo in de late middeleeuwen. Notarissen moesten er toen opboksen tegen allerlei instanties die al véél vroeger ‘notariële’ taken vervulden. Tegen de concurrentie dus. Dat kon ik afleiden uit een toch wel bijzonder manuscript uit de vroege vijftiende eeuw. Tijdens het interbellum kwam het vanuit het Rijksarchief in Mons terecht in de Gentse universiteitsbibliotheek. Daar vindt het nog steeds een veilig onderkomen in de befaamde Boekentoren.
Op het eerste gezicht lijkt het manuscript een kladschrift met weinig betekenis. Maar toen ik het van dichterbij bestudeerde, bleek het veel meer te bevatten dan wat losse aantekeningen en krabbels. Sterker nog: het onthult veel over de juridische vrije markt in middeleeuws Henegouwen. Het is namelijk een formulierboek, een verzameling van voorbeeldakten. Zulke sjablonen waren een handig hulpmiddel voor professionele schrijvers. Dit exemplaar bevat tientallen voorbeelden van testamenten, schenkingen, huwelijkscontracten en koopovereenkomsten. De auteurs van het formulierboek lieten zich meer dan eens inspireren door akten van lokale schepenbanken uit Henegouwen. Dat is eigenlijk niet zo verwonderlijk. In de meeste steden konden inwoners terecht bij de schepenbanken om allerlei overeenkomsten te laten opstellen. Als bestuursorganen en plaatselijke rechtbanken stonden die heel dicht bij de stedelingen. Ze wekten vertrouwen op en waren daardoor zeer populair.
Toch hadden die schepenbanken geen monopolie. Uit het formulierboek blijkt dat zij moesten wedijveren met leenmannen van de Henegouwse graaf. Het manuscript bevat immers ook voorbeelden van akten die zulke leenmannen hebben opgesteld. En net dat maakt het voor mijn onderzoek allemaal zo interessant. Leenmannen waren vertrouwelingen van de graaf. Zij bestuurden in diens naam een deel van het graafschap. Tegenover de graaf hadden die leenmannen enkele verplichtingen. Zo moesten ze hem bijstaan met advies en militaire daadkracht. Maar ze genoten ook tal van privileges. Een daarvan was de bevoegdheid om dezelfde taken als de schepenbanken uit te oefenen. Dat maakte het voor notarissen natuurlijk nóg moeilijker om voet aan de grond te krijgen in Henegouwen.
Marktkramers met een vlotte pen
Om hun notariële taken uit te oefenen, schakelden leenmannen vaak de hulp in van professionele schrijvers. In Henegouwen stonden zij bekend als clercs échoppiers. Hun naam is afgeleid van échoppe, het Franse woord voor ‘kraampje’. Heel toepasselijk, want als heuse marktkramers trokken zij voortdurend door verschillende steden en dorpen. Daar stalden ze hun schrijfgerei uit op het centrale marktplein. Wellicht hebben enkele van die rondreizende schrijvers het vijftiende-eeuwse formulierboek samengesteld en gebruikt.
Elke inwoner kon aan zo’n clerc échoppier vragen om iets op papier te zetten. Of op perkament tenminste. Maar dat alleen volstond niet. Leenmannen moesten nadien nog hun zegel aan dat perkament hechten. Dat zegel zorgde ervoor dat de akte rechtsgeldig was en dus kon dienen als bewijsstuk in een rechtbank. Wie zelf een paar leenmannen kende, ging gewoon bij hen langs om de zaak af te handelen. Natuurlijk had niet iedereen dat voordeel. Nochtans hoefde dat geen probleem te zijn. Er waren altijd wel ergens leenmannen toevallig in de buurt die bereid waren de akte te zegelen. Al lieten ze achteraf vaak onredelijk lang op zich wachten. Soms zelfs meerdere jaren. En dan rekenden clercs échoppiers ook nog eens veel geld aan voor hun diensten. Het kon dus allemaal wel wat beter.
Veel mensen verkozen daarom de lokale schepenbanken. Die deden tenslotte hetzelfde, maar dan een pak efficiënter. Gaandeweg zagen leenmannen hun cliënteel dus wat afnemen. En daarmee ook hun prestige. Toch wisten ze hun aandeel binnen de juridische vrije markt weer te vergroten. Via de hoogste rechtbank binnen het graafschap promoveerden ze bepaalde clercs échoppiers tot hun eigen rangen. De rondreizende marktkramers werden dus zelf leenmannen. Door hun benoeming tot leenman konden die schrijvers voortaan met hun eigen zegel akten rechtsgeldig maken. Bovendien ontvingen ze als vertrouweling van de graaf jaarlijks een vergoeding. Dat zette hen ertoe aan om minder geld te vragen voor hun schrijfwerk. Kortom, alles ging veel sneller, maar vooral goedkoper. En dat was natuurlijk in het voordeel van de consument.
Perspectief voor de notaris vandaag
Bepaalt een middeleeuws kladschrift de toekomst van ons notariaat? Natuurlijk niet. Maar het kan ons wel aan het denken zetten. Het vijftiende-eeuwse formulierboek uit Henegouwen toont aan dat concurrentie binnen een juridisch vrije markt een belangrijk voordeel biedt. Het stimuleert instanties om zich voortdurend aan te passen. Om beter tegemoet te komen aan de noden en behoeften van de consument. Daarmee wil ik niet gezegd hebben dat notarissen blind zijn geweest voor veranderingen binnen onze samenleving. Integendeel. Dat het notariaat hier al eeuwenlang standhoudt, is niet omdat de maatschappij blijft vasthouden aan tradities. Het is juist de verdienste van zijn vermogen om een passend antwoord te bieden op nieuwe uitdagingen.